Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0339

Datum uitspraak2008-04-23
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708123/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 2 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode (hierna: het college) aan waterschap De Dommel een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Boskantseweg 76 te Sint-Oedenrode. Dit besluit is op 11 oktober 2007 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200708123/1. Datum uitspraak: 23 april 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 2 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode (hierna: het college) aan waterschap De Dommel een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Boskantseweg 76 te Sint-Oedenrode. Dit besluit is op 11 oktober 2007 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2007, beroep ingesteld. Het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2008, waar [appellant] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door M.E. Zandbergen en N.E.M.C. Dekkers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Waterschap de Dommel, vertegenwoordigd door ing. A.J.C. Smits en drs. M. Strikker, beiden werkzaam bij het waterschap, daar als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht. Ingevolge artikel 3:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken. Ingevolge het tweede lid vangt deze termijn aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd. Onder het niet naar voren brengen van zienswijzen als bedoeld in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht moet mede worden verstaan: het buiten de in artikel 3:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn naar voren brengen van zienswijzen. 2.1.1. Het ontwerp van het besluit is op 17 mei 2007 ter inzage gelegd. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is geëindigd op 28 juni 2007. Bij brief van 5 juni 2007 en derhalve binnen deze termijn heeft [appellant] een zienswijze tegen het ontwerpbesluit ingediend. Deze zienswijze heeft betrekking op toekomstige ontwikkelingen in de directe omgeving van de inrichting en ziet niet op de besluitonderdelen geur en geluid. De verwijzingen naar bijlagen in deze brief zijn naar het oordeel van de Afdeling uitsluitend opgenomen ter onderbouwing van het standpunt van [appellant] over de toekomstige ontwikkelingen in het gebied. Bij brief van 5 juli 2007, bij het college ingekomen op dezelfde datum, heeft [appellant] zijn eerder ingediende zienswijze op eigen initiatief nader toegelicht. In deze brief voert [appellant] aan dat hij geur- en geluidhinder ondervindt vanwege het in werking zijn van de inrichting. Nu deze aanvulling op de zienswijze buiten de termijn van artikel 3:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is ingediend, moet worden geoordeeld dat [appellant] geen zienswijzen naar voren heeft gebracht met betrekking tot geluid- en geurhinder. Nu niet is gebleken dat [appellant] redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hierover geen zienswijzen naar voren zijn gebracht, zijn de beroepsgronden over geluid- en geurhinder niet-ontvankelijk. 2.2. [appellant] voert aan dat er in de directe omgeving van de inrichting woningen gebouwd zullen worden. De bouw van deze woningen is volgens hem een redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling als bedoeld in artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, waar het college ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden. 2.2.1. Ingevolge artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer betrekt het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval de met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu. 2.2.2. Uit het verweerschrift volgt dat nog ongewis is of, wanneer en in welke vorm in de nabijheid van de inrichting woningbouw zal worden gerealiseerd. Het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit vigerende bestemmingsplan staat de bouw van woningen op de door [appellant] aangegeven locatie niet toe en er is evenmin een procedure gestart voor de wijziging van het bestemmingsplan om de bedoelde bouw mogelijk te maken. Het college heeft zich in het bestreden besluit dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een ontwikkeling die dermate zeker was, dat deze als redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling als bedoeld in artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer bij de vergunningverlening moest worden betrokken. Deze beroepsgrond faalt. 2.3. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het de gronden inzake geur- en geluidhinder betreft; II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk w.g. Fransen voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008 407.