
Jurisprudentie
BD0350
Datum uitspraak2008-04-23
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705740/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705740/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 10 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: het college) beslist bestuursdwang toe te passen ter zake van het zonder vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in werking zijn van de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rumeta B.V., waar gevaarlijke stoffen, omschreven als natriumdichromaat, worden opgeslagen, aan de Groene Allee 36 te Ermelo. Daarbij is bepaald dat, wanneer na 26 mei 2006 de met de wet strijdige situatie niet is beëindigd, de opgeslagen vaten natriumdichromaat op kosten van de overtreder, als hoedanig [oud-directeur] wordt aangemerkt, zullen worden verwijderd en vernietigd.
Uitspraak
200705740/1.
Datum uitspraak: 23 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [plaats] [(land)],
en
het college van burgemeester en wethouders van Ermelo,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: het college) beslist bestuursdwang toe te passen ter zake van het zonder vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in werking zijn van de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rumeta B.V., waar gevaarlijke stoffen, omschreven als natriumdichromaat, worden opgeslagen, aan de Groene Allee 36 te Ermelo. Daarbij is bepaald dat, wanneer na 26 mei 2006 de met de wet strijdige situatie niet is beëindigd, de opgeslagen vaten natriumdichromaat op kosten van de overtreder, als hoedanig [oud-directeur] wordt aangemerkt, zullen worden verwijderd en vernietigd.
Bij besluit van 2 april 2007 heeft het college het door [oud-directeur] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [oud-directeur] bij brief, bij de rechtbank Zutphen binnengekomen op 11 mei 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de rechtbank Zutphen binnengekomen op 7 juni 2007. De rechtbank Zutphen heeft beide brieven ter verdere behandeling doorgezonden aan de Afdeling, waar zij op 10 augustus 2007 zijn binnengekomen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[oud-directeur] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 februari 2008, waar [oud-directeur], vertegenwoordigd door mr. G.C. Blom, advocaat te Nieuwerkerk aan den IJssel, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Bezemer, A. van Asselt, E. van Beusekom en mr. R.A. Oosterveer, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2. [oud-directeur] betoogt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt, aangezien hij niet als drijver is aan te merken. Hij betoogt dat hij met ingang van 25 oktober 2005 uit functie is getreden als directeur bij Rumeta B.V. en vanaf die datum bij Rumeta B.V. geen functie meer bekleedt. [oud-directeur] betoogt dat hij ten tijde van het bestreden besluit geen zeggenschap meer had over de inrichting of het bestuur van Rumeta B.V. en geen feitelijke zeggenschap meer had over de activiteiten van de inrichting.
2.2.1. Het college betoogt dat [oud-directeur] als overtreder is aan te merken, omdat uit de feitelijke gedragingen van [oud-directeur] kan worden afgeleid dat hij drijver van de inrichting is. [oud-directeur] was volgens het college op de hoogte van de aanwezigheid en de aard van de stoffen. In zijn brief van 24 oktober 2005 heeft [oud-directeur] aangegeven het natriumdichromaat te willen verkopen en verzocht om daarvoor tot september 2006 de tijd te krijgen, waarbij hij heeft voorgesteld om zonodig tijdelijke voorzieningen ten behoeve van de opslag aan te brengen. De omstandigheid dat [oud-directeur] vóór december 2005 zijn bestuursfunctie heeft neergelegd, doet daaraan volgens het college niet af, omdat hij de afgelopen jaren als (enige) bestuurder van Rumeta B.V. stond geregistreerd. [oud-directeur] kon over het natriumdichromaat beschikken en heeft het in zijn macht gehad de overtreding te beëindigen, aldus het college.
2.2.2. De Afdeling overweegt dat voor het antwoord op de vraag naar het overtrederschap van belang is of [oud-directeur] kan worden aangemerkt als drijver van de door het college gestelde inrichting. In zijn brief van 24 oktober 2005 deelt [oud-directeur] mee dat, na door de grootaandeelhoudster in 2005 aan de kant geschoven te zijn, er voor hem bij Rumeta B.V. geen zinvolle taak meer is. In verband hiermee is hij uit functie getreden. Niet is gebleken dat [oud-directeur] nadien nog enige betrokkenheid heeft gehad bij Rumeta B.V. of de activiteiten van de door het college gestelde inrichting. Gelet hierop is ten aanzien van [oud-directeur] niet van een zodanige zeggenschap over of invloed op Rumeta B.V. of de activiteiten gebleken dat [oud-directeur] zou kunnen worden aangemerkt als drijver. Het college heeft [oud-directeur] derhalve ten onrechte aangemerkt als overtreder.
2.3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 2 april 2007 komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 10 mei 2006 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Hetgeen [oud-directeur] overigens heeft aangevoerd, behoeft gelet hierop geen bespreking.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [oud-directeur] in zijn bezwaarschrift een verzoek heeft gedaan als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Nu, gelet op het voorgaande, is voldaan aan de vereisten van dit artikellid, dient het college mede te worden veroordeeld in de kosten die [oud-directeur] in verband met de behandeling van zijn bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ermelo van 2 april 2007, kenmerk 2007/6132;
III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ermelo van 10 mei 2006, kenmerk 2005/10225;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 18 mei 2006;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ermelo tot vergoeding van bij [oud-directeur] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Ermelo aan [oud-directeur] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ermelo tot vergoeding van bij [oud-directeur] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Ermelo aan [oud-directeur] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de gemeente Ermelo aan [oud-directeur] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008
271-209.