Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0374

Datum uitspraak2008-04-23
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705085/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 juni 2007, kenmerk 1243329, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Sint Anthonis (hierna: de raad) bij besluit van 30 oktober 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Stevensbeek 2006".


Uitspraak

200705085/1. Datum uitspraak: 23 april 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 juni 2007, kenmerk 1243329, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Sint Anthonis (hierna: de raad) bij besluit van 30 oktober 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Stevensbeek 2006". Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2007. Hiertoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis een schriftelijke uiteenzetting gegeven. [partijen] hebben nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door L.P.E.M. Steenbergen, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de raad, vertegenwoordigd door A.T.W. Heijnemans, ambtenaar in dienst van de gemeente en [partijen], als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. Het college heeft goedkeuring onthouden aan artikel 14, lid D, van de planvoorschriften, dat een wijzigingsbevoegdheid inhoudt voor een plandeel dat betrekking heeft op het perceel van [appellant], gelegen aan de Kloosterstraat in Stevensbeek (hierna: het perceel). Het college stelt zich op het standpunt dat deze wijzigingbevoegdheid met betrekking tot het plandeel, waarmee de huidige bestemming "Agrarisch gebied" gewijzigd kan worden ten behoeve van de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf, in strijd is met het streekplan "Noord-Brabant 2002" (hierna: het streekplan). Het perceel is gelegen in een gebied dat door provinciale staten van Noord-Brabant in het streekplan is aangewezen als 'agrarische hoofdstructuur' (hierna: AHS), met de nadere aanduiding 'landbouw'. In een gebied dat behoort tot de AHS-landbouw kunnen op grond van hoofdstuk 3 (paragraaf 3.4.8) van het streekplan in beginsel geen nieuwe agrarische bedrijven zich vestigen. Het bedrijf van [appellant] valt volgens het college niet onder een van de in hoofdstuk 3 van het streekplan specifiek genoemde afwijkingsmogelijkheden en het college heeft ook voor het overige geen dringende reden gezien om in dit geval van genoemd beleid af te wijken. Derhalve heeft het college om planologische redenen goedkeuring onthouden aan het planonderdeel, de bedenkingen van [appellant] buiten beschouwing gelaten en op grond van artikel 30, tweede lid, van de WRO bepaald dat geen nieuw plan behoeft te worden vastgesteld. 2.3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan artikel 14, lid D, van de planvoorschriften. Het college heeft geen acht geslagen op de aard en omvang van zijn bedrijf, dat gezien het ruimtelijke beleid goed past op het perceel. De vestiging op het perceel van zijn bedrijf leidt tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Voorts betoogt [appellant] dat de strikte toepassing van het streekplan door het college in strijd is met artikel 10 van de WRO. Hiertoe voert [appellant] aan dat een dergelijk stringent beleid van het college het gemeentebestuur niet in staat stelt om een eigen zelfstandig ruimtelijk beleid te voeren en het de vestiging van nieuwe agrarische bedrijven onmogelijk maakt. [appellant] voert verder aan dat het college zijn belangen niet heeft meegewogen in het bestreden besluit en voorts dat het streekplan afwijking van de daarin opgenomen beleidslijnen toestaat. 2.3.1. Niet in geschil is dat het perceel is gelegen in een gebied dat behoort tot de AHS-landbouw en dat het planonderdeel in strijd is met het beleid voor vestiging van nieuwe agrarische bedrijven zoals beschreven in paragraaf 3.4.8 van het streekplan. Voorts heeft [appellant] niet betwist dat zijn bedrijf niet valt onder de in het streekplan specifiek genoemde afwijkingsmogelijkheden. Ingevolge artikel 10 van de WRO komt aan de raad in beginsel de vrijheid toe om bestemmingen en voorschriften in een bestemmingsplan op te nemen die hij uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de WRO wordt een bestemmingsplan aan de goedkeuring van het college onderworpen. Het provinciale ruimtelijke beleid, zoals neergelegd in het streekplan, coördineert de verschillende bovengemeentelijke belangen en geeft in hoofdlijnen de toekomstige ontwikkeling van het in dat plan begrepen gebied aan. Het is aldus het kader voor de provinciale ruimtelijke ordening en vervult een rol als toetsingskader voor het college van gedeputeerde staten bij zijn besluit over de goedkeuring van bestemmingsplannen. De aan de raad toekomende vrijheid bij de toepassing van artikel 10 van de WRO laat onverlet dat het college bij de goedkeuring van het voorliggende bestemmingsplan is gebonden aan de in het streekplan vervatte afwijkingsbevoegdheid met de daaraan gestelde beperkingen zoals die door provinciale staten is vastgesteld. De onthouding van goedkeuring aan het planonderdeel wegens strijd met bovengemeentelijke belangen als bedoeld in het streekplan is in overeenstemming met de systematiek van de WRO. Dit betekent niet dat de raad de mogelijkheid wordt onthouden een eigen zelfstandig ruimtelijk beleid te voeren, zij het dat de raad daarbij rekening moet houden met de beperkingen die het streekplan stelt, omdat het college bij hun besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan onder meer aan het streekplan moet toetsen. De Afdeling kan [appellant] dan ook niet volgen in zijn betoog dat de toepassing van het streekplan door het college in strijd is met artikel 10 van de WRO. 2.3.2. Volgens hoofdstuk 5 is het college daarnaast bevoegd om af te wijken van een beleidslijn uit hoofdstuk 3 van het streekplan in die gevallen waarin de handhaving van de beleidslijn gevolgen zou hebben, die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidslijn te dienen doelen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat handhaving van de beleidslijn geen gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidslijn te dienen doelen. Daarbij is in aanmerking genomen dat het perceel, blijkens de plankaart en de ter zitting gegeven toelichting op de feitelijke situatie ter plaatse, is gelegen in het buitengebied en [appellant] niet heeft betwist dat alternatieve locaties - voormalige agrarische bouwblokken - voorhanden zijn waar het bedrijf kan worden gevestigd en waar de mogelijkheid aanwezig is om bedrijfswerktuigen te stallen en buxus op te potten om te kunnen doorwortelen. Verder is niet gebleken dat vestiging van het bedrijf op het perceel tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering leidt. 2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het planvoorschrift in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Broekman lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008 12-571.