Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0465

Datum uitspraak2008-04-15
Datum gepubliceerd2008-04-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3843 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om herziening. Geen relevant nieuw feitelijk gegeven naar voren gebracht. Kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.


Uitspraak

07/3843 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van: [verzoekster] (hierna: verzoekster), om herziening van de uitspraak van de Raad van 18 april 2007, 06/1619 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 15 april 2008 I. PROCESVERLOOP Namens verzoekster heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, verzocht om herziening van de aangevallen uitspraak. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2008. Voor verzoekster is verschenen mr. De Jonge voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden. II. OVERWEGINGEN Bij de uitspraak waarvan herziening is verzocht, heeft de Raad het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 maart 2006, 05/3729, voor zover dat zich richtte tegen een door het Uwv op bezwaar genomen besluit van 22 juli 2005, niet-ontvankelijk verklaard, de evengenoemde uitspraak van de rechtbank Rotterdam vernietigd, voor zover daarbij het verzoek om proceskostenveroordeling is afgewezen en het beroep, voor zover dit (mede) was gericht tegen het (nieuwe) besluit op bezwaar van 21 september 2006, ongegrond verklaard. De Raad heeft voorts bepalingen gegeven omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht. Oordelend op het beroep van verzoekster tegen laatstgenoemd besluit, heeft de Raad, onder verwijzing naar zijn vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld zijn uitspraak van 13 april 2005, LJN: AT4323), geoordeeld dat de kosten in verband met de in bezwaar ingebrachte rapportages van Instituut Psychosofia niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. Wat betreft de kosten van de in beroep en hoger beroep ingebrachte rapportages van Instituut Psychosofia heeft de Raad geoordeeld dat deze – om diezelfde reden – evenmin voor vergoeding in aanmerking konden komen. Ten aanzien van een in beroep ingebracht medisch journaal van de huisarts van verzoekster heeft de Raad overwogen dat de daarop betrekking hebben kosten wél voor vergoeding in aanmerking kwamen. Het verzoek om herziening is – naar de Raad begrijpt uit de daarop (ter zitting) gegeven toelichting – uitsluitend gericht tegen de weigering de kosten van de genoemde rapporten van Instituut Psychosofia voor vergoeding in aanmerking te brengen. In het verzoekschrift heeft de gemachtigde van verzoekster omstandig betoogd dat er wel degelijk reden is om deze kosten te vergoeden. Het Uwv heeft naar aanleiding van dit verzoek het volgende naar voren gebracht. Volgens het Uwv is het onderhavige verzoek, gezien de vaste jurisprudentie van de Raad, volstrekt kansloos. Het Uwv heeft in dit verband primair verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek, hetzij op de grond dat er geen sprake is van een procesbelang, hetzij op de grond dat verzoekster misbruik maakt van procesrecht. Subsidiair heeft het Uwv verzocht om veroordeling van verzoekster in de proceskosten met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad overweegt als volgt. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad, op verzoek van een partij, worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. De Raad stelt voorop – onder verwijzing naar hetgeen hij heeft overwogen in zijn uitspraak van 20 februari 2008 (LJN: BC5177) – dat niet kan worden geconcludeerd dat verzoekster in het geheel geen procesbelang heeft bij het indienen van het onderhavige verzoek, terwijl er naar het oordeel van de Raad evenmin aanleiding is het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren op de grond dat sprake is van misbruik van procesrecht. Naar vaste jurisprudentie van de Raad, zoals deze blijkt uit onder andere zijn uitspraak van 3 oktober 2003, (LJN: AN7982), kan in het kader van het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening slechts worden beoordeeld of op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, juncto artikel 21 van de Beroepswet, herziening aangewezen is. Een hernieuwde discussie over de betrokken zaak en de juistheid van de betrokken uitspraak kan in dit kader niet worden gevoerd. Nu door de gemachtigde van verzoekster geen feit of omstandigheid in de zin van genoemd artikellid naar voren is gebracht, dient het verzoek om herziening te worden afgewezen. De stelling van de gemachtigde van verzoekster dat het door de Raad niet of onvoldoende gemotiveerd passeren van een aantal grieven in de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht – wat daar verder ook van zij – als een feit of een omstandigheid in de zin van meergenoemd artikellid moet worden aangemerkt, is onjuist. Met betrekking tot het door het Uwv gedane verzoek om veroordeling van verzoekster in de proceskosten overweegt de Raad het volgende. Bij de eerdergenoemde uitspraak van 13 april 2005 heeft de Raad overwogen, kort samengevat, dat de kosten van door Instituut Psychosofia uitgebrachte rapporten niet voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Awb in aanmerking komen. Dit oordeel is door de Raad nadien bij vele uitspraken herhaald. Hierbij merkt de Raad op dat in alle desbetreffende zaken mr. De Jonge als gemachtigde is opgetreden. Thans tracht verzoekster, bijgestaan door mr. De Jonge, via de weg van een verzoek om herziening op grond van artikel 8:88 van de Awb de hiervoor bedoelde kosten alsnog vergoed te krijgen, zonder dat daarbij enig relevant nieuw feitelijk gegeven naar voren is gebracht. Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de Raad van oordeel dat hier sprake is van een kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht zoals bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb. Daarom zal verzoekster, zoals het Uwv heeft verzocht, in de kosten van de onderhavige procedure worden veroordeeld. Deze kosten zijn begroot op € 16,50 wegens gemaakte reiskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Wijst het verzoek om herziening af; Veroordeelt verzoekster in de proceskosten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot een bedrag van € 16,50, te voldoen aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 april 2008. (get.) H. Bolt (get.) I.R.A. van Raaij MK