Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0492

Datum uitspraak2007-12-04
Datum gepubliceerd2008-04-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/1664 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen het besluit waarbij afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) is geweigerd, ongegrond verklaard. Het beroep op de omstandigheden die eiser aanvoert met betrekking tot zijn veroordeling en het onherroepelijk worden van zijn strafvonnis kan geen doel treffen. Niet onredelijk is dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat van de beleidsbepaling in paragraaf 3.1 alleen wordt afgeweken indien er omstandigheden zijn die weigering van een VOG evident disproportioneel maken. Hetgeen eiser ter zake aangevoerd heeft kon verweerder niet als zodanige omstandigheden duiden. Beroep ongegrond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht derde afdeling, meervoudige kamer Reg. nr. AWB 07/1664 BESLU UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [eiser], wonende te [plaats], eiser, en de Minister van Justitie, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 5 februari 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 26 augustus 2006, waarbij afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) is geweigerd, ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld. De door verweerder ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden. De zaak is op 6 november 2007 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.H.W. Spoelstra, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Suijkerbuijk. 2. Motivering 1. Artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de wet) luidt als volgt: Een verklaring omtrent gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na de afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen. Artikel 35 van de wet luidt voor zover in dit geschil van belang: 1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden, waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan. Bij de toepassing van onder andere deze artikelen en de beoordeling van het risico voor de samenleving hanteert de Minister een beleid zoals neergelegd in de circulaire 'Beleidsregels VOG NP-RP 2004' (hierna: het Beleid). In paragraaf 3.1 'Justitiële antecedenten' van het Beleid is het volgende opgenomen: Een VOG wordt zonder meer afgegeven indien de aanvrager vier jaar voorafgaand aan het moment van toetsing (datum beoordeling van de aanvraag) niet voorkomt in de justitiële documentatie, tenzij A. er sprake is van zedendelicten zoals bedoeld in artikel 240b tot en met artikel 250 Wetboek van Strafrecht; of B. de aanvrager in die vier jaar voorafgaand aan het moment van toetsing enige tijd in de gevangenis heeft doorgebracht. In het Beleid wordt verder aangegeven dat indien sprake is van zedendelicten, zoals bedoeld onder A, over een periode langer dan twintig jaar voorafgaand aan het moment van toetsing naar de gegevens uit de justitiële documentatie wordt gekeken. In Bijlage A bij het Beleid is naast een algemeen screeningsprofiel een aantal specifieke screeningsprofielen opgenomen. Op eiser heeft verweerder blijkens het bestreden besluit het specifieke profiel voor de taxichauffeur van toepassing geacht. In dat kader heeft verweerder gemotiveerd dat 'een taxi/buschauffeur is belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. In deze functie komt het voor dat er een één op één relatie is, waarbij er sprake is van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Daarnaast gaan taxi/buschauffeurs om met contante en girale waarden. Bij de uitoefening van deze functie kan er derhalve een risico bestaan voor de veiligheid van personen en goederen. Daarnaast bestaat ook het gevaar van machtsmisbruik, afpersing, diefstal, verduistering, vervalsing van waardepapieren en/of geld en het witwassen van gelden.' 2. In beroep heeft eiser aangevoerd dat aan zijn veroordeling op 11 december 2003 verweerder niet die betekenis had mogen toekennen als hij heeft gedaan. Eiser heeft door onwetendheid in die strafzaak geen rechtsbijstand ingeroepen; hij is veroordeeld op basis van de verklaring van één persoon; door onwetendheid heeft hij geen appel aangetekend tegen het vonnis. Voorts heeft eiser ook na zijn veroordeling steeds probleemloos als taxichauffeur gewerkt. De weigering van een VOG is onder deze omstandigheden voor eiser evident disproportioneel. 3. Overwogen wordt dat eiser in 2003 is veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren voor overtreding van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht, te weten feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Het feit is gepleegd tijdens het verrichten van zijn werkzaamheden als taxichauffeur voor gehandicapten. De strafrechter heeft bewezen verklaard dat eiser ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een voor hem bekende geestelijk en lichamelijk gehandicapte vrouw. 4. Voor de toepassing van artikel 35 van de wet komt bewijskracht toe aan de vermeldingen in het Justitieel Documentatie Systeem. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 3 januari 2007 (LJN:AZ5490) in rechtsoverweging 2.6 geoordeeld dat de Minister bij de beoordeling van de aanvraag om de VOG in elk geval diende uit te gaan van de strafrechtelijke uitspraken zoals deze voorlagen. Het beroep op de omstandigheden die eiser aanvoert met betrekking tot zijn veroordeling en het onherroepelijk worden van zijn strafvonnis kan derhalve geen doel treffen. 5. Niet onredelijk is dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat van de beleidsbepaling in paragraaf 3.1 alleen wordt afgeweken indien er omstandigheden zijn die weigering van een VOG evident disproportioneel maken. Hetgeen eiser ter zake aangevoerd heeft kon verweerder niet als zodanige omstandigheden duiden. 6. Het beroep wordt ongegrond verklaard. 7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding. 3. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: Verklaart het beroep ongegrond. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mrs. G.P. Kleijn, A.P. Pereira Horta en A.L. Frenkel en door mr. G.P. Kleijn in het openbaar uitgesproken op 4 december 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Witvoet.