
Jurisprudentie
BD0541
Datum uitspraak2008-04-17
Datum gepubliceerd2008-04-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/20 AOW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-04-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/20 AOW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Berekening toeslag op AOW-pensioen. Korting wegens inkomsten, niet aan te merken als opbrengst van arbeid, nu daaraan een dienstbetrekking ontbreekt. Derhalve volledig in mindering gebracht. Bezwaar tegen aankondiging van de terugvordering niet-ontvankelijk.
Uitspraak
06/20 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 november 2005, 05/1975 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 17 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft R.A.M. van der Velden, adviseur te Schipluiden, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van appellant heeft bij schrijven van 12 november 2007 de gronden van het hoger beroep nader aangevuld.
De Svb heeft desgevraagd nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2008. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 9 november 2000 heeft de Svb aan appellant met ingang van augustus 2000 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend, alsmede een toeslag op dat pensioen omdat zijn echtgenote jonger was dan 65 jaar. Op die toeslag werd een korting toegepast in verband met inkomsten uit arbeid van appellants echtgenote. Daarbij werd aanvankelijk rekening gehouden met het inkomen van appellants echtgenote uit een tweetal dienstbetrekkingen en nadien met het door haar ontvangen ziekengeld ingevolge de Ziektewet.
Nadat bij de Svb bekend was geworden dat de dienstbetrekkingen van appellants echtgenote per 1 januari 2003 waren beëindigd, heeft de Svb bij besluit van 14 januari 2005 de toeslag op appellants AOW-pensioen met ingang van 1 januari 2003 gewijzigd onder overweging dat zijn echtgenote inkomen in verband met arbeid had ontvangen. Voorts heeft de Svb bij brief van dezelfde datum (abusievelijk gedateerd 14 januari 2004) aangekondigd van appellant een bedrag van € 10.878,36 aan te veel ontvangen toeslag te zullen terugvorderen. Bij het bestreden besluit van 4 mei 2005 heeft de Svb zijn besluit van 14 januari 2005 na bezwaar gehandhaafd en appellants bezwaar tegen de aankondiging van de terugvordering niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Met betrekking tot de hoogte van de toeslag ingevolge de AOW, heeft de rechtbank overwogen dat de inkomsten van appellants echtgenote vanaf 1 januari 2003 op grond van artikel 3, derde lid, van het Inkomensbesluit AOW niet langer als opbrengst van arbeid kunnen worden beschouwd, nu daaraan een dienstbetrekking ontbreekt. Dit inkomen dient volledig op de toeslag in mindering te worden gebracht, zodat appellants grief dat de Svb een onjuiste berekening heeft toegepast, geen doel kan treffen, aldus de rechtbank. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de brief van de Svb slechts een voornemen tot terugvordering bevat, zodat deze brief niet op rechtsgevolg is gericht en derhalve niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt.
De Raad kan zich geheel in deze overwegingen van de rechtbank vinden. In hoger beroep zijn geen nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht. Appellants grief in hoger beroep dat de berekening van de toeslag van de Svb in strijd zou zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Trb. 1951, 154; 1990, 156 (EVRM), is niet nader toegelicht en kan de Raad derhalve niet tot een ander oordeel brengen.
Gezien het vorenstaande kan het hoger beroep niet slagen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 april 2008.
(get.) M. Pijper.
(get.) M.M. van der Kade.
AR