Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0547

Datum uitspraak2008-01-23
Datum gepubliceerd2008-04-25
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers87518 / HA ZA 07-735
Statusgepubliceerd


Indicatie

Failliet doet na tien jaar een betaling aan een derde van de boedelrekening. Derde stelt dat het een terugbetaling van een lening betreft en dat hij te goeder trouw is.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ZUTPHEN Sector Civiel – Afdeling Handel zaaknummer / rolnummer: 87518 / HA ZA 07-735 Vonnis van 23 januari 2008 in de zaak van 1. mr. MARC LEONARD GROOTENDORST in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [de failliet], kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch, 2. mr. RAOUL VAN DEN BERG JETHS in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [de failliet], kantoorhoudende te Eindhoven, eisers, procureur mr. C.B. Gaaf, advocaat mr. E. Hermsen te Eindhoven, tegen [de gedaagde], wonende te [plaats], gedaagde, procureur mr. R. Klein, advocaat mr. L.de Leon te Utrecht. Partijen zullen hierna de curatoren en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het incidentele vonnis van 28 november 2007 - de conclusie van antwoord. 1.2. Vervolgens hebben eisers vonnis gevraagd en is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 12 maart 1997 is het faillissement uitgesproken van [de failliet] (hierna ook: de failliet) met benoeming van mr. M.L. Grootendorst tot curator. Bij beschikking van die rechtbank van 23 april 2007 is mr. R. van den Berg Jeths benoemd tot medecurator. Het faillissement is nog niet beëindigd. 2.2. Op 24 november 2006 en op 20 december 2006 is door de failliet steeds EUR 10.000,- per bank betaald aan [gedaagde], dus in totaal EUR 20.000,-. 2.3. Bij brief van 7 juni 2007 hebben de curatoren [gedaagde] gesommeerd tot terugbetaling van de EUR 20.000,-. [gedaagde] heeft hieraan geen gehoor gegeven. 3.De vordering en het verweer. 3.1. De curatoren vorderen dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van EUR 20.000,- aan de curatoren, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 juni 2007 en vermeerderd met EUR 1.500,- incassokosten, alsmede in de proceskosten. 3.2. De curatoren leggen aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] wist of behoorde te weten dat sprake was van een faillissement. Vanwege het bepaalde in de Faillissementswet was de failliet niet gerechtigd de betalingen te doen en dient [gedaagde] de onverschuldigd betaalde bedragen terug te betalen. 3.3. [gedaagde] voert verweer tegen de vordering. Hij stelt dat hij destijds, in 1997, wist van het faillissement, maar niet wist dat dit in 2007 nog immer voortduurde. Hij kon dat ook niet weten, nu het voortduren van het faillissement niet kenbaar is gebleken uit de bronnen die [gedaagde] heeft geraadpleegd via www.rechtspraak.nl en www.faillissementen.com. De betalingen betreffen de aflossing van door [gedaagde] aan [de failliet] geleende gelden. De geldlening dateert van 1 juli 2006. Er is geen sprake van een vernietigde rechtshandeling, zodat ook geen sprake is van onverschuldigde betaling. Voor toewijzing van de vordering bestaat dan ook geen grond. 4. De beoordeling van het geschil 4.1. Vast staat dat het faillissement van [de failliet] op de data waarop de betalingen aan [gedaagde] zijn verricht nog liep. 4.2. Op grond van artikel 20 van de Faillissementswet (Fw) omvat het faillissement het gehele vermogen van de schuldenaar ten tijde van het faillissement, alsmede hetgeen hij gedurende het faillissement verwerft. Daaronder valt in beginsel ook het saldo van de bankrekeningen die op naam van de failliet staan. In dit geval heeft de failliet een bedrag van EUR 20.000,- betaald van een op zijn naam staande bankrekening. 4.3. Door de faillietverklaring verliest de failliet van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn vermogen. Hij is niet meer bevoegd daarover te beschikken dan met toestemming van de curator. Deze beschikkingsonbevoegdheid eindigt eerst bij het einde van het faillissement. Dit brengt mee, dat de failliet op het moment van het doen van de betalingen aan [gedaagde] daartoe niet bevoegd was. Gesteld noch gebleken is immers dat de curatoren toestemming hebben gegeven voor deze betalingen. De curatoren kunnen een dergelijke betaling uit de boedel, gedaan door de failliet, als onverschuldigd gedaan terugvorderen. Anders dan [gedaagde] stelt is daarvoor niet altijd vernietiging van de rechtshandeling nodig. 4.4. Voor zover [gedaagde] zich er op beroept dat hij te goeder trouw de overeenkomst van lening met de failliet is aangegaan miskent hij dat het beginsel van bescherming van derden te goeder trouw geen uitzondering maakt op artikel 24 Fw. In de gedingstukken in het incident is door [gedaagde] overigens erkend dat hij er van op de hoogte was dat het faillissement van [de failliet] in 1997 door de rechtbank te ’s-Hertogenbosch is uitgesproken. In de conclusie van antwoord is [gedaagde] daar minder stellig over, maar een uitdrukkelijke, gemotiveerde, betwisting van die kennis voert hij evenmin aan, zodat van wetenschap bij [gedaagde] van het in 1997 bestaan van het faillissement wordt uitgegaan. Daarbij komt dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst met [de failliet] bij de griffier van de rechtbank ’s-Hertogenbosch inzage heeft gevraagd van het in artikel 19 Fw bedoelde register, of verstrekking van een uittreksel daaruit heeft verzocht. Evenmin is gesteld of gebleken dat [gedaagde] heeft getracht via de publicaties in de Staatscourant de publicatie van een beëindiging van het faillissement te achterhalen. Dat laatste lag wel op zijn weg, nu hij wist dat het faillissement was uitgesproken en hij niet heeft gesteld dat hij wetenschap had van opheffing daarvan. 4.5. [gedaagde] zal het bedrag dan ook moeten terugbetalen. De boedel is immers voor verbintenissen van de failliet op grond van artikel 24 Fw niet aansprakelijk, dan voor zover de boedel door de verbintenis is gebaat. [gedaagde] heeft niet gesteld dat de boedel ten gevolge van de overeenkomst van lening is gebaat en dat is ook niet gebleken. 4.6. De vordering van de curatoren ten aanzien van de hoofdsom en de onbetwiste rente is toewijsbaar. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu de curatoren niet (voldoende onderbouwd) hebben gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk hebben gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. 4.7. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curatoren worden begroot op: - dagvaarding EUR 71,62 - vast recht 475,00 - salaris procureur 579,00 (1,0 punt × tarief EUR 579,00) Totaal EUR 1.125,62 5. De beslissing De rechtbank 5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan de curatoren te betalen een bedrag van EUR 20.000,00 (twintig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 17 juni 2007 tot de dag van volledige betaling, 5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de curatoren tot op heden begroot op EUR 1.125,62, 5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.4. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mrs. D. Vergunst, M. Engelbert-Clarenbeek en Th.C.M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2008.