
Jurisprudentie
BD0550
Datum uitspraak2008-04-18
Datum gepubliceerd2008-04-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2984 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-04-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2984 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting. Beperkingen onderschat?
Uitspraak
06/2984 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 6 april 2006, 05/1040 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 18 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. R. Tamourt, advocaat te Heerenveen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2008. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A. de Haan, kantoorgenoot van mr. Tamourt voornoemd. Voor het Uwv is verschenen P.J. Langius.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 12 mei 2005, waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar – heeft gehandhaafd zijn besluit dat appellante per 21 februari 2005 geen recht meer heeft op een WAO-uitkering. Voor een overzicht van de aan het besluit van 12 mei 2005 voorafgegane relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
De rechtbank heeft het beroep – op de in de uitspraak opgenomen overwegingen – ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante – evenals in bezwaar en in beroep – aangevoerd dat haar gezondheid zowel in fysiek als in geestelijk opzicht is verslechterd en dat haar beperkingen zijn onderschat. Appellante heeft in dit verband gesteld dat haar depressie als gevolg van problemen met haar dochter is verergerd. Verder heeft appellante een rapport overgelegd van psychologe A. Schweig, werkzaam ten behoeve van Ausems Kerkvliet arbeidsmedisch adviseurs, waarin op grond van een psychodiagnostisch onderzoek wordt geconcludeerd dat appellante niet belastbaar is voor werk vanwege de combinatie van een structurele kwetsbaarheid van haar persoon en haar instabiele leefsituatie. Volgens appellante blijkt uit dit rapport ook dat zij door haar instabiele jeugd en de mishandelingen door haar voormalige echtgenoot een persoonlijkheidsstoornis heeft ontwikkeld. Ten slotte heeft appellante gesteld niet te kunnen werken vanwege energiegebrek en niet te kunnen samenwerken met anderen vanwege de druk die dat geeft.
De Raad overweegt als volgt.
In hetgeen appellante naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een ander oordeel te komen dan door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is neergelegd. Appellantes stellingen dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij niet tot werken in staat is, vinden naar het oordeel van de Raad geen steun in de voorhanden medische informatie.
De Raad merkt in dit verband nog op dat aan het in hoger beroep overgelegde rapport van Schweig van april 2006 niet de waarde kan worden toegekend die appellante eraan toekent. De in het rapport neergelegde bevindingen hebben immers geen betrekking op de datum in geding, 21 februari 2005, maar op het moment van onderzoek ruim een jaar na de datum in geding, 19 april 2006.
Overigens is de Raad van oordeel dat – anders dan appellante heeft gesteld – in het rapport van Schweig enkel het vermoeden van een persoonlijkheidsstoornis wordt uitgesproken.
Het is de Raad, uitgaande van de op 8 december 2004 vastgestelde ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’, niet kunnen blijken dat appellante op de datum in geding, 21 februari 2005, niet in staat kon worden geacht haar eigen functie en de bij wijze van voorbeeld aan haar voorgehouden functies te vervullen, hetgeen resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 april 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
JL