Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0601

Datum uitspraak2008-04-14
Datum gepubliceerd2008-04-25
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers67074
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek tot het instellen van een moratorium ex artikel 287b Fw in verband met dreigende ontruiming huurwoning. Het opschorten van de ontruiming van de woning is niet mogelijk wanneer de kantonrechter de huurovereenkomst heeft ontbonden. In dit geval sorteert het vonnis van de kantonrechter echter geen effect, omdat de verhuurder de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst enkel heeft ingesteld tegen de hoofdhuurder en niet tevens tegen diens echtgenote, terwijl de woning tot het hoofdverblijf van beide echtgenoten strekt. Daarom heeft verzoeker toereikend belang bij de verzochte voorziening.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ASSEN Sector Civiel Zaaknummer: 67074/FT/RK 08.185 uitspraakdatum: 14 april 2008 Vonnis van de Eerste enkelvoudige kamer [Verzoeker], wonende te [adres], verzoeker. PROCESGANG Verzoeker heeft tegelijk met een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling een verzoek gedaan tot het instellen van een moratorium als bedoeld in artikel 287 b van de Faillissementswet. Het verzoek tot het instellen van een moratorium is behandeld ter zitting van 15 april 2008. Verschenen zijn verzoeker en zijn echtgenote, de maatschappelijk werker van verzoeker, [maatschappelijk werker] en de voorganger van de kerk van verzoeker, [voorganger]. De woningbouwvereniging, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen. DE BEOORDELING Het verzoek strekt te komen tot het van toepassing verklaren van artikel 305 van de Faillissementswet. Aan het verzoek is ten grondslag gelegd dat bij vonnis van 25 maart 2008 de kantonrechter van deze rechtbank de ontruiming heeft bevolen van de door verzoeker gehuurde woning aan [adres]. Verzoeker stelt dat hij vanaf december 2007 niet in staat is geweest zijn huur te betalen, doordat voor hem onvoorzien en ten onrechte zijn uitkering is geschorst. Verzoeker verwacht dat de aan die schorsing ten grondslag liggende beslissing door de betrokken uitkeringsinstantie op 6 mei a.s. wordt herzien en dat verzoeker dan alsnog in staat is de verschenen maar niet betaalde huurpenningen te voldoen. Verzoeker stelt voorts dat hij in staat is om de lopende huurpenningen te voldoen; zijn kerk heeft zich voor de betaling van de lopende huurpenningen garant gesteld. Ambtshalve staat voor de rechtbank te beoordelen of verzoeker een toereikend belang heeft bij de door hem verzochte voorziening, nu de kantonrechter in zijn vonnis van 25 maart 2008 niet alleen de ontruiming van de door verzoeker gehuurde woning heeft bevolen, maar tevens de huurovereenkomst heeft ontbonden. In een zodanig geval kan naar het oordeel van de rechtbank een op artikel 287 b van de Faillissementswet te gronden verzoek, niet worden toegewezen. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit artikel 305 lid 2 van de Faillissementswet voortvloeit dat weliswaar een vonnis tot ontruiming van woonruimte voor wat betreft de tenuitvoerlegging daarvan kan worden opgeschort voor de duur van de schuldsaneringsregeling, maar slechts wanneer de lopende huurpenningen tijdig worden voldaan. Dat laatste is niet mogelijk als voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling de kantonrechter de huurovereenkomst heeft ontbonden. Er resteert dan geen rechtsverhouding op grond waarvan de "lopende huurpenningen" kunnen worden voldaan. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit concrete geval er wel termen zijn om de verzochte voorziening te geven. Daarvoor is het navolgende redengevend. De rechtbank heeft aan de hand van een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie en hetgeen bij de behandeling van de zaak hieromtrent is gebleken, vastgesteld dat verzoeker op 17 december 1981 is gehuwd met [echtgenote van verzoeker] en dat verzoeker met haar woont in de woning aan [adres]. Volgens de verklaring van verzoeker en zijn echtgenote strekt de woning verzoeker en zijn echtgenote tot hun hoofdverblijf. Artikel 7: 266 lid 1 BW luidt: De echtgenoot of geregistreerde partner van een huurder is van rechtswege medehuurder, zolang de woonruimte de echtgenoot of de geregistreerde partner tot hoofdverblijf strekt, ongeacht of de huurovereenkomst voor dan wel na het aangaan van het huwelijk of het geregistreerde partnerschap is gesloten. Artikel 7: 266 lid 3 luidt: Indien de huurovereenkomst ten aanzien van de huurder eindigt wordt de medehuurder huurder. De beide leden van artikel 266 BW, in hun onderlinge verband en samenhang beschouwd, brengen met zich dat als de hoofdhuur eindigt, de medehuurder van rechtswege huurder wordt. Ook brengt de toepasselijkheid van artikel 266 met zich dat wanneer de medehuurder huurder wordt, de echtgenoot van rechtswege als medehuurder heeft te gelden. De verhuurder heeft in dit geval de vordering tot ontbinding en ontruiming van de woning ingesteld tegen uitsluitend verzoeker en niet tevens tegen zijn echtgenote. Dit brengt in de gegeven omstandigheden met zich dat het vonnis van de kantonrechter van 25 maart 2008 geen effect sorteert; het vonnis heeft niet geleid tot ontbinding van de huurovereenkomst. Nu de verhuurder kennelijk voornemens is de woning te ontruimen en ontruiming is gepland op 16 april 2008, heeft verzoeker een toereikend belang bij de verzochte voorziening. De rechtbank zal de verzochte voorziening geven. BESLISSINGEN De rechtbank: - beveelt dat de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming van de kantonrechter in de rechtbank Assen van 25 maart 2008 wordt opgeschort voor de duur van de schuldsaneringsregeling; - bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende huurpenningen vanaf heden tijdig worden voldaan; - beslist dat de voorziening geldt voor de duur van maximaal 6 maanden; - beslist dat de voorziening in ieder geval vervalt op het moment dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt ingetrokken dan wel een beslissing daarop in kracht van gewijsde is gegaan; - wijst af het meer of anders verzochte. Gewezen door mr B.R. Tromp, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2008 in tegenwoordigheid van M.J. Botter, griffier.