Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0622

Datum uitspraak2008-04-24
Datum gepubliceerd2008-04-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/631205-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

6 WVW, dodelijk ongeluk, invloed van methadon op rijvaardigheid


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector strafrecht Parketnummer: 10/631205-06 Datum uitspraak: 24 april 2008 Tegenspraak VONNIS van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte: [naam verdachte] , geboren op [datum, plaats], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres] raadsman mr. M. de Reus, advocaat te Rotterdam. ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2008. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. Het ten laste gelegde komt er kort en feitelijk weergegeven op neer dat aan de verdachte primair het verwijt wordt gemaakt dat het aan zijn schuld te wijten is geweest dat er op de Vierambachtsweg te Rotterdam een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij hij als bestuurder van een auto een fietser heeft geschept die daar op een zebrapad aan het oversteken was. De verdachte zou toen onder invloed van methadon geweest zijn en (voor de omstandigheden ter plaatse) te hard hebben gereden. De fietser is als gevolg van het ongeluk overleden. Subsidiair is dit tenlastegelegd als gevaarzetting op de weg. EIS OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. Van Heemst heeft gerequireerd tot: - bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit; - veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar, met aftrek van de tijd dat verdachtes rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING Van de volgende feiten en omstandigheden is uitgegaan. Op 15 september 2006 rond 21.46 uur reed de verdachte als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een personenauto over de Vierambachtsstraat te Rotterdam. Hij reed daar op de noordelijke rijbaan, rijdende in de richting van het Mathenesserplein (hierna verder te noemen “de rijbaan”. Het was donker. De verkeerssituatie In het proces-verbaal van de Technische- en Ongevallendienst en de als bijlage daarbij gevoegde situatietekening is de verkeerssituatie ter plaatse als volgt omschreven. Aan de rechterzijde van deze rijbaan is een fietspad en een trottoir gelegen. Ter hoogte van de kruising van de Vierambachtsstraat met de Tidemanstraat is in de rijbaan een kleine S-bocht gelegen, waarvan de eerste bocht naar rechts afbuigt. Aan de linkerzijde van de rijbaan, direct na de kruising met de Tidemanstraat is een tramhalte gelegen. Aan de westzijde van het kruisingsvlak van de Vierambachtsstraat met de Tidemanstraat bevindt zich een voetgangersoversteekplaats. De aanwezigheid van dit zebrapad is aangegeven met witte vlakken op het wegdek en de nadering van dit zebrapad wordt tevoren ter hoogte van het ingaan van de S-bocht al aangekondigd door een bord L2 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (hierna RVV 1990). Op de Vierambachtsstraat geldt op het gedeelte tussen de Heemraadsingel en de Tidemanstraat een maximum snelheid van 50 km/h voor motorvoertuigen. Ter hoogte van die tramhalte en direct na de voetgangersoversteekplaats bevond zich op 15 september 2006 aan de rechterzijde van de weg een tijdelijk bord A1 RVV 1990 waarop werd aangegeven dat vanaf die plaats een maximumsnelheid gold van 30 kilometer per uur. Het ongeval Op grond van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, alsmede de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] stelt de rechtbank vast dat, toen de verdachte op de Vierambachtsstraat reed, het latere slachtoffer [naam] hem op de fiets op het eerdergenoemde fietspad tegemoet is gekomen. Het slachtoffer reed daarbij tegen de rijrichting van het fietspad in. Ter hoogte van het zebrapad reed hij de weg op en stak fietsend het zebrapad over. Verdachte was inmiddels ook het zebrapad genaderd en heeft de fietser, die voor hem van rechts naar links overstak, met zijn auto geschept. Blijkens de aangetroffen schade op de auto en de fiets en de verklaring van getuige [2] is verdachte met de linkervoorzijde van zijn auto tegen de achterste helft van de fiets aangereden. Het slachtoffer is daarbij met zijn hoofd op de voorruit van de auto geklapt en (evenals zijn fiets) weggeslingerd. Het slachtoffer is in levenloze toestand op de grond in elkaar gezakt aangetroffen. Hij bloedde hevig uit mond en neus. Hij had een groot gat in zijn achterhoofd . Het slachtoffer is vervolgens per ambulance naar het Erasmus Medisch Centrum vervoerd. Hij was hersendood geraakt door verbloeding als gevolg van de aanrijding en is om 23.10 uur is overleden . Het rijgedrag alcohol Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij is gaan rijden terwijl hij enige tijd daarvoor anderhalf blikje bacardi-cola had gedronken. Uit het door het NFI terzake opgemaakte rapport blijkt evenwel dat er in het bloed van verdachte geen alcohol meer is aangetroffen, zodat de rechtbank die factor bij de beoordeling van het rijgedrag van verdachte buiten beschouwing laat. methadon Verdachte heeft verder verklaard dat hij die dag zijn dagelijkse onderhoudsdosis methadon had ingenomen en een aantal dagen daarvoor cocaïne had gebruikt. Dit wordt ook onderschreven in een tweede rapport van het NFI waarin staat dat in het bloed van verdachte een dosis methadon passend bij therapeutisch gebruik is aangetroffen en een omzettingsproduct van cocaïne passend bij een gebruik daarvan langere tijd geleden. Weliswaar luidt de conclusie van het rapport dat de rijvaardigheid mogelijk door het gebruik van deze middelen negatief beïnvloed was, maar in het rapport is dit afhankelijk gesteld van de mate van gewenning aan dat middel. Verdachte heeft evenwel ter terechtzitting aangegeven al lange tijd methadon op therapeutische basis te gebruiken, daar goed op ingesteld te zijn en geen negatieve effecten van dit middel te ondervinden. Onder die omstandigheden haakt de rechtbank aan bij de constatering van het NFI dat in dat geval de invloed op de rijvaardigheid gering tot verwaarloosbaar kan zijn. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte tijdens het rijden onder invloed van methadon verkeerde en spreekt hem van dat onderdeel van het tenlastegelegde vrij. snelheid Door verdachte is bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij met een snelheid van ongeveer 40 á 45 km/u over de Vierambachtsstraat heeft gereden en dat hij vol op zijn rem is gaan en blijven staan toen hij de fietser plotseling de zebra op zag rijden. Dat laatste wordt ondersteund door de constatering van de TOD naar aanleiding van het aangetroffen schadebeeld waaruit blijkt dat de auto op het moment van de impact met de fietser sterk werd geremd . Van het ongeval zijn beelden opgenomen door een beveiligingscamera van een winkel aan de andere zijde van de Vierambachtsstraat. In een derde rapport van het NFI hebben deze beelden ten grondslag gelegen aan de berekening van de snelheid van de auto van verdachte direct voor de botsing met de fietser. In dat rapport is berekend dat wanneer verdachte vanaf het moment van de botsing tot stilstand maximaal zou hebben geremd, de snelheid van de auto tussen de 65 km/u en 79 km/u heeft gelegen; mocht er niet kunnen worden uitgegaan van een maximale remming, maar wel van een constant aangehouden remming, dan was de snelheid minimaal 47 km/u tot maximaal 79 km/u. beoordeling rijgedrag Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de volgende beoordeling van het rijgedrag van verdachte. Wanneer een verkeersdeelnemer een voetgangersoversteekplaats nadert dient hij zijn snelheid zo aan te passen dat hij het verkeer dat aanstalten maakt om over te steken of dat zich op die zebra bevindt ongehinderd doorgang kan verlenen. Verdachte had dan ook al bij de nadering van de voetgangersoversteekplaats vaart moeten minderen opdat hij, indien nodig, nog vóór de voetgangersoversteekplaats tot stilstand had kunnen komen. De noodzaak om voor deze kruising vaart te minderen wordt verder nog eens onderstreept door het feit dat zich direct na de kruising een tramhalte bevond, waarvan overstekend verkeer te verwachten is en de maximum snelheid ter plaatse was beperkt tot 30 km/u. De verdachte heeft evenwel zijn snelheid niet verminderd. Dit volgt uit eerdergenoemde derde rapport van het NFI, waarin zelfs in het voor de verdachte meest gunstige scenario hij bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats met een snelheid moet hebben gereden van minimaal 47 kilometer per uur. Dat was gegeven de omstandigheden veel te hard nu hij op die wijze niet heeft kunnen anticiperen op overstekende verkeerdeelnemers. De verdachte heeft pas geremd op het moment dat hij de fietser al op de voetgangersoversteekplaats zag rijden. De aanrijding kon niet meer worden voorkomen en de verdachte is met zijn auto 16 meter voorbij het zebrapad tot stilstand gekomen . Door dit rijgedrag heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid gereden. Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat: hij op 15 september 2006 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig en met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Vierambachtsstraat; welke onvoorzichtigheid en verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid hierin hebben bestaan dat hij (verdachte) toen daar, terwijl, - rechts naast de door hem (verdachte) bereden rijbaan van de Vierambachts- straat een trottoir en een fietspad waren gelegen en aan de voor hem linkerzijde een tramhalte was gelegen, - aan het einde van de parkeervakken, voor de kruising met de Tidemanstraat, de rijbaan waarop verdachte met zijn auto reed naar rechts afboog en ter hoogte van die afbuiging door middel van bord L2 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 werd aangegeven dat verdachte een voetgangersoversteekplaats naderde, - ter aanduiding van de voetgangersoversteekplaats op het wegdek ter hoogte van de tramhalte witte vlakken waren aangebracht en rechts naast de voetgangersoversteekplaats bord A1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens was geplaatst waarop werd aangegeven dat vanaf die plaats een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur gold, - voornoemde weg was gelegen binnen de bebouwde kom en de maximumsnelheid voor motorvoertuigen ter plaatse was vastgesteld op 50 km/uur, - een fietser gezien zijn, verdachtes rijrichting van rechts naar links de door hem, verdachte, bereden rijbaan via voornoemde voetgangersoversteekplaats aan het oversteken was, heeft gereden , mede gelet op de toen daar ter plaatse geldende situatie en omstandigheden, met een zodanige snelheid dat hij niet in staat was zijn auto tot stilstand te brengen vóór de voetgangersoversteek- plaats en niet in staat is geweest te anticiperen op mogelijk de door hem, verdachte, bereden rijbaan overstekend verkeer, waardoor hij met zijn auto tegen de op de voetgangersoversteekplaats overstekende fietser is aangereden, ten gevolge waarvan die fietser [naam slachtoffer] ten val is gekomen en werd gedood. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. STRAFBAARHEID FEIT Het bewezen feit levert op: primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood. Het feit is strafbaar. STRAFBAARHEID VERDACHTE De verdachte is strafbaar. STRAFMOTIVERING De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft door zijn rijgedrag zich als bestuurder van een personenauto schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval. Verdachte is mede gelet op de ter plaatse geldende situatie en omstandigheden met een te hoge snelheid een voetgangersoversteekplaats genaderd. Op dat moment was er een fietser bezig de voetgangersoversteekplaats over te steken. Verdachte was door zijn snelheid niet in staat om zijn auto vóór de voetgangersoversteekplaats tot stilstand te brengen, waardoor hij met zijn auto tegen die overstekende fietser is aangereden en die fietser ten val kwam. Deze fietser is korte tijd later aan zijn verwondingen tengevolge van het ongeval overleden. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich volstrekt onvoldoende bekommerd om het welzijn van zijn medeweggebruikers en heeft de verdachte door zijn aanmerkelijk onvoorzichtige gedrag een fatale aanrijding veroorzaakt. Geen enkele straf zal voor de nabestaanden het aangerichte leed kunnen verzachten. Ter zitting is gebleken dat de verdachte zich dit terdege realiseert en met die wetenschap zal hij verder moeten leven. Bij het opleggen van de straf is de rechtbank uitgegaan van de strafoplegging in soortgelijke zaken, te weten het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van een jaar.De rechtbank ziet in het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd geen reden om hiervan af te wijken, maar houdt wel ten voordele van verdachte rekening met het feit dat er tussen het plegen van het feit en de berechting daarvan geruime tijd is verlopen. Gelet hierop zal de rechtbank thans daarom geen gevangenisstraf meer opleggen, maar een werkstraf. Als sanctie en in het belang van de verkeersveiligheid is voorts een ontzegging van de rijbevoegdheid van forse duur op zijn plaats, waarvan een gedeelte voorwaardelijk zal worden opgelegd. Verdachte heeft zijn rijbewijs geruime tijd geleden terug gekregen en gelet op het tijdsverloop ziet de rechtbank thans geen aanleiding om het rijbewijs van verdachte langer onvoorwaardelijk te ontzeggen dan het reeds ingevorderd en ingehouden is geweest. Bij het bepalen van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 1 april 2008 niet eerder voor soortgelijke verkeersdelicten is veroordeeld. Alles afwegend worden na te noemen straffen passend en geboden geacht. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c(oud) en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 175(oud) en 179(oud) van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING De rechtbank: - verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; - stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit; - verklaart de verdachte strafbaar; - legt de verdachte een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderdentwintig) uur, waarbij de Stichting Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werk¬zaamheden de werkstraf dient te bestaan; - beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek 116 (honderdenzestien) uur te verrichten werkstraf resteert; - beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 58 (achtenvijftig) dagen; - ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 1 (één) jaar; - bepaalt dat van deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten; - stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt; - bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit vonnis is gewezen door: mr. Van de Grampel, voorzitter, en mrs. De Geus en Trotman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van der Hoeff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 april 2008. De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. Bijlage bij vonnis van: [naam verdachte] (parketnummer: 10/631205-06) TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING. Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 15 september 2006 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmee hoogst dan wel zeer althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of met grove althans aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Vierambachtsstraat; welke onoplettendheid, onvoorzichtigheid, onachtzaamheid en/of verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid hierin heeft/hebben bestaan dat hij (verdachte) toen daar, terwijl, - hij onder invloed van methadon verkeerde - rechts naast de door hem (verdachte) bereden rijbaan van de Vierambachts- straat auto's waren geparkeerd en een trottoir en een fietspad waren gelegen en aan de voor hem linkerzijde een tramhalte was gelegen, - aan het einde van de parkeervakken, voor de kruising met de Tidemanstraat, de rijbaan waarop verdachte met zijn auto reed naar rechts afboog en ter hoogte van die afbuiging door middel van bord L2 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 werd aangegeven dat verdachte een voetgangersoversteekplaats naderde, - ter aanduiding van de voetgangersoversteekplaats op het wegdek ter hoogte van de tramhalte witte vlakken waren aangebracht en rechts naast de voetgangersoversteekplaats bord A1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens was geplaatst waarop werd aangegeven dat vanaf die plaats een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur gold - voornoemde weg was gelegen binnen de bebouwde kom en de maximumsnelheid voor motorvoertuigen ter plaatse was vastgesteld op 50 km/uur - een fietser gezien zijn, verdachtes rijrichting van rechts naar links de door hem, verdachte, bereden rijbaan via voornoemde de voetgangersoversteekplaats aan het oversteken was heeft gereden met een snelheid van ongeveer 75 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid, in ieder geval, mede gelet op de toen daar ter plaatse geldende situatie en omstandigheden, met een zodanige snelheid dat hij niet, althans onvoldoende, in staat was zijn auto tot stilstand te brengen vóór de voetgangersoversteek- plaats en/of niet of niet tijdig in staat is geweest te anticiperen op mogelijk de door hem, verdachte, bereden rijbaan overstekend verkeer, waardoor hij met zijn auto tegen de op de voetgangersoversteekplaats overstekende fietser is aangereden, ten gevolge waarvan die fietser [naam slachtoffer], ten val is gekomen en/of zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht en/of werd gedood. (artikel 6 juncto 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994) Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 15 september 2006 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmee rijdend op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Vierambachtsstraat, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd of kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij (verdachte) toen daar, terwijl, - hij onder invloed van methadon verkeerde - rechts naast de door hem (verdachte) bereden rijbaan van de Vierambachts- straat auto's waren geparkeerd en een trottoir en een fietspad waren gelegen en aan de voor hem linkerzijde een tramhalte was gelegen, - aan het einde van de parkeervakken, voor de kruising met de Tidemanstraat, de rijbaan waarop verdachte met zijn auto reed naar rechts afboog en ter hoogte van die afbuiging door middel van bord L2 werd aangegeven dat verdachte een voetgangersoversteekplaats naderde, - ter aanduiding van de voetgangersoversteekplaats op het wegdek ter hoogte van de tramhalte witte vlakken waren aangebracht en rechts naast de voetgangersoversteekplaats bord A1 was geplaatst waarop werd aangegeven dat vanaf die plaats een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur gold - een fietser de voetgangersoversteekplaats aan het oversteken was heeft gereden met een snelheid van ongeveer 75 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid, in ieder geval, mede gelet op de toen daar ter plaatse geldende situatie en omstandigheden, met een zodanige snelheid dat hij niet, althans onvoldoende, in staat was zijn auto tot stilstand te brengen vóór de voetgangersoversteek- plaats, waardoor hij met zijn auto tegen de op de voetgangersoversteekplaats overstekende fietser is aangereden, ten gevolge waarvan die fietser is gedood. (artikel 5 juncto artikelen 177 en 179 Wegenverkeerswet 1994)