
Jurisprudentie
BD0908
Datum uitspraak2008-04-23
Datum gepubliceerd2008-05-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/941 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-05-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/941 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek om herziening. De kwalificatie kennelijke misslag kan niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden worden aangemerkt.
Uitspraak
07/941 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:
[verzoeker] (hierna: verzoeker),
om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 december 2006, 05/1069 ZW,
in het geding tussen
verzoeker
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 20 december 2006, 05/1069 ZW.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2008. Namens verzoeker is verschenen mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
De uitspraak van de Raad van 20 december 2006, waarvan herziening is verzocht, heeft betrekking op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2004, 04/2486. In deze uitspraak is het beroep van verzoeker tegen de beslissing op bezwaar van 8 juli 2004 ongegrond verklaard. In dat besluit heeft het Uwv zijn besluit van 15 juni 2004 gehandhaafd. Bij het besluit van 15 juni 2004 is verzoeker met ingang van 8 juni 2004 geschikt geacht voor zijn arbeid en is zijn uitkering ingevolge de Ziektewet per die datum beëindigd.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 20 december 2006, kort samengevat, geoordeeld dat het besluit van 8 juli 2004 berust op een zorgvuldige en adequate medische beoordeling.
Verzoeker stelt in zijn verzoekschrift, kort samengevat, dat in de uitspraak van 20 december 2006 sprake is van een kennelijk misslag omdat de Raad niet heeft onderkend dat de medische besluitvorming onzorgvuldig en kennelijk onjuist is geweest. Verzoeker meent dat de Raad een aantal medische feiten niet juist heeft beoordeeld en voorts kennelijk met een aantal medische feiten niet bekend was, omdat deze feiten in de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht niet tot uitdrukking komen. Nu bij verzoeker niet eerder bekend kon zijn dat deze feiten niet in de uitspraak werden meegenomen, is sprake van nieuwe feiten als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. Verzoeker stelt zich bovendien op het standpunt dat de Raad heeft geoordeeld in strijd met het wettelijk kader en de eigen jurisprudentie.
Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 3 oktober 2003, LJN: AN7982, is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheden als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
De Raad is van oordeel, zo de kwalificatie kennelijke misslag in deze al juist zou zijn, hetgeen de Raad in het midden laat, dat hetgeen namens verzoeker in zijn verzoekschrift is gesteld niet als feiten of omstandigheden zoals omschreven in artikel 8:88 van de Awb kan worden aangemerkt. Het verzoek om herziening dient daarom te worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) E. de Bree.
JL