Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0958

Datum uitspraak2008-04-25
Datum gepubliceerd2008-05-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/14074, 07/14076
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ongewenstverklaring / beroep en vovo tegen afwijzing asielaanvraag / rechtsherstel / connexiteit vovo
Eiser heeft onder meer aangevoerd dat niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag ertoe zou leiden dat geen volledig rechtsherstel mogelijk is, hetgeen in strijd is met artikel 13 van het EVRM. De rechtbank overweegt hiertoe dat eiser dient te worden gevolgd in zijn betoog dat artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000 zich ertegen verzet dat bij een inwilligend besluit op een herhaalde asielaanvraag geen verblijfsvergunning met ingangsdatum van de eerdere, met toepassing van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag afgewezen, asielaanvraag kan worden verkregen. Dit artikel is echter niet van toepassing op een verzoek om heroverweging. Weliswaar is in B1/9.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) neergelegd dat een verzoek om heroverweging via de weg van de herhaalde aanvraag moet worden ingediend, maar van dit beleid kan in geval van bijzondere omstandigheden met toepassing van artikel 4:84 van de Awb worden afgeweken. In de lijn van de jurisprudentie van de AbRS, om na eventuele intrekking van de ongewenstverklaring bij een verzoek om heroverweging of een herhaalde asielaanvraag niet het algemeen rechtsbeginsel dat eenzelfde geschil niet ten tweede male aan de rechter kan worden voorgelegd tegen te werpen, kan bij een verzoek om heroverweging worden aangevoerd dat er sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan het verzoek in afwijking van het beleid zoals neergelegd in B1/9.1 van de Vc 2000 ook daadwerkelijk als een verzoek om heroverweging dient te worden behandeld. Uit het voorgaande volgt dat er een effectief rechtsmiddel openstaat om, na eventuele intrekking van het besluit tot ongewenstverklaring, volledig rechtsherstel te verkrijgen. Niet-ontvankelijkverklaring van onderhavig beroep leidt derhalve ook in dat opzicht niet tot schending van artikel 13 van het EVRM. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening wordt eisers betoog dat het onderhavige verzoek mede connex is aan het bezwaar tegen de ongewenstverklaring, niet gevolgd. Uit het inleidend verzoekschrift blijkt onmiskenbaar dat het verzoek (uitsluitend) connex is aan het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag en dat het beoogt uitzetting hangende dat beroep te voorkomen. Dat eiser in de nadere gronden van het verzoek tevens heeft verzocht om opschorting van de rechtsgevolgen van de ongewenstverklaring zolang niet op het daartegen ingediende bezwaarschrift is beslist, maakt niet dat het verzoekschrift om die reden mede connex aan dat bezwaarschrift moet worden geacht. Evenmin had de rechtbank deze gronden dienen op te vatten als een inleidend verzoekschrift om een voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen de ongewenstverklaring. Beroep en verzoek niet-ontvankelijk.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken voorzieningenrechter Uitspraak artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nrs.: AWB 07/14074 en AWB 07/14076 V.nr.: 200.745.5059 inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum] 1978, van Iraanse nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna te noemen eiser, gemachtigde: mr. F.M. Holwerda, advocaat te Amsterdam, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. A.H. Kras, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. PROCESVERLOOP 1. Bij besluit van 29 maart 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 22 januari 2007 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen. Bij datzelfde besluit is eiser ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiser na bekendmaking van het besluit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiser Nederland onmiddellijk uit eigen beweging dan wel na ommekomst van de detentie dient te verlaten. Voorts is (verder) verblijf van eiser strafbaar op grond van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. 2. Op 30 maart 2007 heeft de rechtbank het beroepschrift tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser ontvangen. Volgens het besluit schort het beroep de rechtsgevolgen niet op. Bij brief van 30 maart 2007 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2007. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. 4. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten. II. OVERWEGINGEN 1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen belang heeft bij onderhavig beroep, omdat een ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben op grond van artikel 67, derde lid, van de Vw 2000. Het beroep en het daaraan gerelateerde verzoek dienen dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. 2. Eiser heeft aangevoerd dat zijn verzoek om een voorlopige voorziening tevens connex is aan het bezwaar tegen de ongewenstverklaring. Voorts heeft eiser wel belang bij zijn beroep, omdat daarbij de rechtmatigheid van de uitzetting in het licht van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aan de orde komt. Als het beroep niet-ontvankelijk is, heeft eiser geen effectief rechtsmiddel in de zin van artikel 13 van het EVRM en artikel 39 van Richtlijn 2005/85/EG betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (Procedurerichtlijn) van de Raad van de Europese Unie. Bovendien komt eiser in een nadeliger positie te verkeren als hij bij het vervallen van de ongewenstverklaring moet vragen om een heroverweging van zijn asielaanvraag dan wel een tweede asielverzoek moet indienen. De aanvraag is immers niet alleen afgewezen vanwege de ongewenstverklaring, maar ook op andere inhoudelijke gronden. Als de ongewenstverklaring komt te vervallen zal verweerder deze gronden opnieuw aan eiser tegenwerpen bij een verzoek om heroverweging/tweede aanvraag. Eiser zal dan niet meer de gelegenheid hebben de rechtmatigheid van deze overige afwijzingsgronden in rechte te laten beoordelen hetgeen eveneens een schending is van artikel 13 van het EVRM. Bovendien kan bij eventuele intrekking van de ongewenstverklaring nooit sprake zijn van volledig rechtsherstel, zoals dat door artikel 13 van het EVRM wordt gewaarborgd. Indien eisers herhaalde asielaanvraag na de intrekking van de ongewenstverklaring wordt ingewilligd, kan zijn verblijfsvergunning immers nooit eerder ingaan dan de datum waarop deze aanvraag is ingediend. De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van het beroep 3. Ingevolge artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 kan de ongewenst verklaarde vreemdeling in afwijking van artikel 8 van de Vw 2000 geen rechtmatig verblijf hebben. 4. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 27 april 2004, kenmerk 200700419/1, kan eiser een door hem gestelde schending van artikel 3 van het EVRM in de procedure tegen de ongewenstverklaring naar voren brengen. Datzelfde geldt voor de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, zoals volgt uit onder meer de uitspraak van de AbRS van 22 oktober 2007, kenmerk 200704566/1. Het betoog van eiser dat niet-ontvankelijkverklaring van onderhavig beroep leidt tot een schending van artikel 13 van het EVRM en artikel 39 van de Procedurerichtlijn slaagt derhalve niet. Evenmin slaagt het betoog dat eiser in een nadeliger positie komt te verkeren indien hij na eventuele intrekking van de ongewenstverklaring een verzoek om heroverweging dan wel een tweede asielverzoek indient. Zoals eveneens in eerdergenoemde uitspraak van 22 oktober 2007 door de AbRS is overwogen, staat in dat geval immers het algemeen rechtsbeginsel dat eenzelfde geschil niet ten tweede male aan de rechter kan worden voorgelegd, niet aan toetsing van het op een dergelijk verzoek te nemen besluit in de weg. Dat dit anders zou zijn indien, zoals in het geval van eiser, de eerste asielaanvraag niet alleen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag maar ook op andere gronden is afgewezen, kan uit deze uitspraak niet worden afgeleid. 5. Ten aanzien van de beroepsgrond dat niet-ontvankelijkheid van het beroep ertoe zou leiden dat geen volledig rechtsherstel mogelijk is, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser dient te worden gevolgd in zijn betoog dat artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000 zich ertegen verzet dat bij een inwilligend besluit op een herhaalde asielaanvraag geen verblijfsvergunning met ingangsdatum van de eerdere, met toepassing van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag afgewezen, asielaanvraag kan worden verkregen. De rechtbank overweegt echter dat dit artikel niet van toepassing is op een verzoek om heroverweging. Weliswaar is in B1/9.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) neergelegd dat een verzoek om heroverweging via de weg van de herhaalde aanvraag moet worden ingediend, maar van dit beleid kan in geval van bijzondere omstandigheden met toepassing van artikel 4:84 van de Awb worden afgeweken. In de lijn van de eerdergenoemde jurisprudentie van de AbRS, om na eventuele intrekking van de ongewenstverklaring bij een verzoek om heroverweging of een herhaalde asielaanvraag niet het algemeen rechtsbeginsel dat eenzelfde geschil niet ten tweede male aan de rechter kan worden voorgelegd tegen te werpen, kan bij een verzoek om heroverweging worden aangevoerd dat er sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan het verzoek in afwijking van het beleid zoals neergelegd in B1/9.1 van de Vc 2000 ook daadwerkelijk als een verzoek om heroverweging dient te worden behandeld. Uit het voorgaande volgt dat er een effectief rechtsmiddel openstaat om, na eventuele intrekking van het besluit tot ongewenstverklaring, volledig rechtsherstel te verkrijgen. Niet-ontvankelijkverklaring van onderhavig beroep leidt derhalve ook in dat opzicht niet tot schending van artikel 13 van het EVRM. 6. Eiser heeft subsidiair nog verzocht om aanhouding van de behandeling van het onderhavige beroep totdat op het bezwaar gericht tegen het besluit tot ongewenstverklaring is beslist. De rechtbank acht echter geen termen aanwezig voor een dergelijke aanhouding. Aan de orde is de vraag of thans een rechtens te respecteren belang bestaat bij een beoordeling van het onderhavige beroep. Nu in het vorenstaande geoordeeld is dat een dergelijk procesbelang ontbreekt, is een aanhouding van het beroep niet het aangewezen middel om alsnog te geraken in de situatie waarin procesbelang wederom aanwezig moet worden geacht. Zoals reeds is overwogen kan eiser, indien de situatie zich voordoet dat het besluit tot ongewenstverklaring wordt vernietigd of ingetrokken dan wel de ongewenstverklaring wordt opgeheven, wederom een asielaanvraag dan wel een verzoek om heroverweging indienen. 7. Gezien het voorgaande dient het beroep op grond van artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 wegens het ontbreken van een rechtens te respecteren belang niet-ontvankelijk te worden verklaard. Een inhoudelijke beoordeling kan derhalve achterwege blijven. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening 8. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 9. Eisers betoog dat het onderhavige verzoek mede connex is aan het bezwaar tegen de ongewenstverklaring wordt niet gevolgd. Uit het inleidend verzoekschrift blijkt onmiskenbaar dat het verzoek (uitsluitend) connex is aan het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag en dat het beoogt uitzetting hangende dat beroep te voorkomen. Dat eiser in de nadere gronden van het verzoek van 17 april 2007 tevens heeft verzocht om opschorting van de rechtsgevolgen van de ongewenstverklaring zolang niet op het daartegen ingediende bezwaarschrift is beslist, maakt niet dat het verzoekschrift om die reden mede connex aan dat bezwaarschrift moet worden geacht. Evenmin had de rechtbank deze gronden dienen op te vatten als een inleidend verzoekschrift om een voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen de ongewenstverklaring. 10. Gelet op het voorgaande strekt het verzoek om een voorlopige voorziening er toe, de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. De rechtbank heeft in het vorenstaande geoordeeld dat het beroep in eisers asielprocedure niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het ontbreken van een rechtens te respecteren belang. Daartoe is overwogen dat eiser, als gevolg van zijn ongewenstverklaring geen rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vw 2000 kan hebben zolang deze ongewenstverklaring voortduurt. Gelet hierop bestaat evenmin procesbelang bij het onderhavige verzoek. Het onderhavige verzoek dient om die reden derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening 11. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. III. BESLISSING De rechtbank in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 07/14074 - verklaart het beroep niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 07/14076 - verklaart het verzoek niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Jonkers, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Tax, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2008. De griffier De voorzitter Afschrift verzonden op: Conc.: ST Coll: EW D: B Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.