
Jurisprudentie
BD1258
Datum uitspraak2008-04-23
Datum gepubliceerd2008-05-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/ 2948 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-05-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/ 2948 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vaststelling dagloon aan de hand van de loonspecificatie over de maand december.
Uitspraak
07/ 2948 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s- Hertogenbosch van 5 april 2007, 06/3779 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 april 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. van ’t Hoff, werkzaam bij Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2008, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van ’t Hoff, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G. Lavrijsen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 13 april 2006 is aan appellant met ingang van 1 maart 2006 een loongerelateerde WW-uitkering toegekend, welke is berekend naar een dagloon van € 64,71. Bij besluit op bezwaar van 26 juli 2006 zijn de bezwaren hiertegen ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt het standpunt van het Uwv ten grondslag dat voor de berekening van het dagloon moet worden uitgegaan van het door de werkgever opgegeven premieloon dat appellant in de periode van 1 maart 2005 tot 1 maart 2006 heeft verdiend, en dat het feit dat appellant zowél vóór als ná het tijdvak van 1 maart 2005 tot 1 maart 2006 een hoger loon SVW heeft genoten daaraan niet af kan doen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het Uwv in dit standpunt gevolgd en het beroep van appellant ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant de juistheid van dit oordeel gemotiveerd bestreden. Hij handhaaft zijn in bezwaar en beroep verdedigde standpunt dat zijn dagloon te laag is vastgesteld, omdat de salarisstrook over december 2005 geen reële weergave is van het vaste loon dat hij al acht jaar heeft genoten. De salarisspecificatie over december 2005 is een afrekening over het hele jaar 2005 en deze afrekening heeft mede betrekking op het jaar 2004, met name voor zover het de gecorrigeerde bedragen betreft. Het deel dat betrekking heeft op 2004 dient bij de dagloonvaststelling buiten beschouwing te blijven. Voorts heeft appellant erop gewezen dat in de salarisspecificatie ook het vakantiegeld en de vakantie-uren over de te veel opgenomen uren in 2004 en 2005 gecorrigeerd zijn. Zijns inziens moeten deze bedragen in mindering worden gebracht op de salarisspecificatie van december 2005. Ter zitting van de Raad is namens appellant subsidiair verzocht bij de berekening van zijn dagloon artikel 4 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit) toe te passen omdat volgens appellant de in 2005 teveel opgenomen uren verlofdagen zijn waarover hij geen loon heeft genoten, en deze dagen dan vallen onder de uitzonderingsbepaling geregeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit.
De Raad kan appellant hierin niet volgen en overweegt dienaangaande het volgende.
Het uitgangspunt van de Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in de sociale verzekeringswetten (Walvis) - dat ten grondslag ligt aan onder meer het Besluit - is onder meer dat het dagloon wordt gebaseerd op het in een referteperiode genoten loon, het historisch dagloon. Blijkens artikel 2, eerste lid, van het Besluit wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. Aangezien in onderhavige zaak de werkgever in de bijlage “loongegevens” behorende bij de werkgeversverklaring van 13 maart 2006 aangaf dat bij zijn opgave van het salaris geen rekening was gehouden met teveel opgenomen uren in het jaar 2005, heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad terecht de eindafrekening van de salarisspecificatie december 2005 als uitgangspunt genomen voor het berekenen van het WW-dagloon van appellant. Op deze specificatie is immers de afrekening van de teveel opgenomen uren wel ingehouden en daarmee zichtbaar gemaakt op deze salarisstrook.
Een beroep, subsidiair, op artikel 4, eerste lid, van het Besluit kan niet slagen. In dit lid is geregeld dat als tijdens een in het refertejaar gelegen periode van ziekte of verlof niet het volledige loon wordt betaald de referteperiode moet worden voorverlengd tot een aangiftetijdvak, waarin die situatie zich niet heeft voorgedaan. De Raad is met het Uwv van oordeel dat hier geen sprake is van onbetaald verlof. Uit de door appellant bij brief van 8 juni 2007 overgelegde berekening afrekening 2005, welke is ondertekend door de werkgever, maakt de Raad op dat er naast de snipperdagen over 2005 sprake is geweest van uren van afwezigheid zonder opgave van reden. Ongeoorloofde opname van snipperdagen is geen verlof in de zin van artikel 4, eerste lid, van het Besluit.
Ten slotte merkt de Raad op dat als de door de werkgever opgegeven dagen van afwezigheid zonder opgave van reden in 2005 geen juiste afspiegeling zouden zijn en dat deze afwezigheid in het kader van onbetaald verlof zou zijn geweest, het aan appellant is om dit met nadere verifieerbare gegevens te onderbouwen. Appellant is er echter niet in geslaagd dit bewijs te leveren.
Het voorgaande leidt de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker asl voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Badermann.
AR230408