Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD1439

Datum uitspraak2008-05-14
Datum gepubliceerd2008-05-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers74992 HARK 08-2019
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wrakingsbeschikking. Buiten behandeling gelaten verzoek evident niet-ontvankelijk. Behandeld verzoek ongegrond. Tardieve grondslag. Juistheid van eindbeslissingen van collega kantonrechters op verzoeken in beschermingsbewind niet ter beoordeling van opvolgend kantonrechter. Wraking niet om juistheid van een beslissing inhoudelijk aan de orde te stellen


Uitspraak

beschikking RECHTBANK DORDRECHT Wrakingskamer zaaknummer / rolnummer: 74992 HA RK 08/2019 Beschikking van 14 mei 2008 op het schriftelijk verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van [verzoeker] wonende te Papendrecht, verzoeker. Het verzoek strekt tot wraking van mr. A, kantonrechter. 1. Het procesverloop 1.1. De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken: - het verzoek tot wraking van 10 april 2008; - de aanvullingen op het verzoek tot wraking bij brieven respectievelijk faxen van verzoeker van 11 april 2008, 16 april 2008, 20 april 2008, 25 april 2008 en 27 april 2008; - het bewinddossier meerderjarigen met BM nummer 1292, met onder meer de stukken in de zaak met kenmerk 208214 BM VERZ 08-19. 1.2. Het verzoek tot wraking is door een meervoudige kamer van de rechtbank (hiervoor en hierna de wrakingskamer genoemd) behandeld ter openbare terechtzitting van 28 april 2008, alwaar is verschenen en gehoord mr. X. Verzoeker is niet op de terechtzitting verschenen, alhoewel hij bij brieven van de griffier van de rechtbank van 16 april 2008 en 24 april 2008 daarover is geïnformeerd. 1.3. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de wrakingskamer medegedeeld dat de uitspraak zal plaatsvinden ter zitting van 14 mei 2008 te 10.00 uur. 2. Het verzoek 2.1. Verzoeker heeft aan het verzoek tot wraking van mr. X samengevat het volgende ten grondslag gelegd. 2.1.1. Verzoeker is bewindvoerder in het over de goederen van zijn vader, [betrokkene], ingestelde beschermingsbewind (verder: de betrokkene). Het verzoek wordt gedaan op verzoek van betrokkene, die van mening is dat zijn belang bij voortduring door de kantonrechters wordt geschaad. 2.1.2. Uit de brief van 7 april 2008 waarbij verzoeker wordt uitgenodigd voor een zitting op 28 april 2008 blijkt dat mr. X verzoeker wil spreken over diens verzoek tot machtiging tot uitbetaling van de schuld van betrokkene aan verzoeker met de overeengekomen rente. Mr. X heeft geen afstand genomen van de door zijn voorgangers gemaakte fouten en staat niet toe dat een schuld van betrokkene aan verzoeker wordt uitbetaald of dat een aan betrokkene toebehorende garage tegen aftrek van vorenbedoelde schuld op naam van verzoeker wordt gesteld. Hierdoor wordt het belang van betrokkene aangetast en verzoeker gediscrimineerd. 2.1.3. Mr. X heeft zich ter zitting van 27 april 2006 partijdig, althans vooringenomen gedragen. Hij heeft zich toen tegenover verzoeker en zijn echtgenote hatelijk, afsnauwerig, hakkerig en machtwellustig gedragen en voorts het handelen van verzoeker opzettelijk in een kwaad daglicht gesteld. Uit deze gedragingen volgt dat mr. X niet in staat is een objectieve belangenafweging te maken. 2.1.4. De functie van rechter en toezichthouder in het bewind over de goederen van betrokkene is op grond van het beginsel van de trias politica onverenigbaar. Voorts wordt verzoeker en betrokkene een rechtsmiddel onthouden, hetgeen in strijd is met artikel 13 van Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. 2.2. Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat de behandeling van het verzoek tot wraking van mr. X ter zitting nietig is en dat eerst dient te worden beoordeeld of het EVRM door de rechters is overtreden alsmede of verzoekers wraking van de rechtbank Dordrecht terecht is. 3. Het standpunt van de rechter wiens wraking is verzocht 3.1. Mr. X heeft niet in de wraking berust. Hij heeft ter terechtzitting verweer tegen het verzoek tot wraking gevoerd en daartoe samengevat het volgende aangevoerd. 3.2. Verzoeker stelt dat hij het verzoek tot wraking op verzoek van betrokkene te doen. Twijfelachtig is of betrokkene nog in staat is zijn wil te bepalen, maar dat hoeft niet tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek te leiden omdat uit het verzoek valt af te leiden dat verzoeker het verzoek mede voor zichzelf doet. Mr. X refereert zich op dit punt aan het standpunt van de wrakingskamer. 3.3. Door verzoeker zijn als bewindvoerder verzoeken tot machtiging gedaan, die eerder zijn afgewezen en waarvan de afwijzende beschikkingen in hoger beroep zijn bekrachtigd. Dit is geen reden te veronderstellen dat sprake is van vooringenomenheid. Ieder verzoek wordt inhoudelijk getoetst en op zijn merites beoordeeld. 3.4. Verzoeker is eenmaal op een zitting van mr. X verschenen. Die zitting vond plaats in april 2006 en werd gehouden in verband met het beschermingsbewind. Die zitting verliep aanvankelijk zeer stroef. Verzoeker was kennelijk van mening met mr. A van doen te hebben en maakte in forse bewoordingen zijn standpunt over een eerder door mr. A genomen beslissing kenbaar. Mr. X heeft toen ingegrepen en verzoeker uitgelegd met wie hij van doen had en wat eenieders rol is, waarna de zitting zonder noemenswaardige strubbelingen is verlopen. In de door verzoeker gegeven kwalificaties van de gedragingen van mr. X kan laatstgenoemde zich niet herkennen. Evenmin kan mr. X zich herinneren dat hij verzoeker heeft meegedeeld dat hij niet door hem wenste te worden beïnvloed. Betwist wordt dat mr. X tijdens die zitting verzoeker onheus heeft bejegend of blijk heeft gegeven van partijdigheid of vooringenomenheid. In de twee jaren die sedertdien zijn verlopen heeft mr. X van verzoeker geen opmerking over het verloop van de zitting ontvangen, maar heeft verzoeker wel machtigingsverzoeken ingediend, die door mr. X zijn behandeld. 3.5. Het gaat niet aan om door middel van een verzoek tot wraking gegeven beslissingen, welke in hoger beroep zijn bekrachtigd, inhoudelijk ter discussie te stellen. 4. De beoordeling 4.1. Het verzoek tot wraking vermeldt dat betrokkene tot ongeveer januari/februari 2008 in staat is geweest zijn wil te bepalen en gewoon overleg te voeren. Dit roept de vraag op of betrokkene in staat is geweest verzoeker te vragen het verzoek tot wraking in te dienen. Het antwoord op die vraag kan echter in het midden blijven omdat verzoeker eveneens valt aan te merken als partij in het beschermingsbewind en uit het verzoek kan worden opgemaakt dat verzoeker het verzoek tot wraking mede namens zichzelf als bewindvoerder doet. De rechtbank zal het verzoek aldus beschouwen. 4.2. Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van het bepaalde in artikel 37, eerste lid Rv. dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ingevolge het derde lid van dat artikel moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. 4.3. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om rechters die geen bemoeienis hebben met de behandeling van een zaak te wraken. Evenmin voorziet de wet in de mogelijkheid om, wanneer de behandeling van een zaak is geëindigd door het wijzen van een einduitspraak, wraking te verzoeken van de rechters die deze uitspraak hebben gedaan. 4.4. Mr. B en mr. C waren ten tijde van de indiening van het verzoek geruime tijd niet meer aan de rechtbank Dordrecht verbonden en hebben geen zaken voor deze rechtbank meer in behandeling. 4.5. Ingevolge titel 19 van boek 1 BW worden zaken betreffende een beschermingsbewind behandeld door de kantonrechter, zijnde een alleensprekende rechter. De door verzoeker aangevoerde omstandigheid dat hem niet schriftelijk is meegedeeld dat mr. A en mr. C het beschermingsbewind niet meer behandelen, doet er niet aan af dat verzoeker in ieder geval vanaf de zitting op 27 april 2006 bekend moet zijn geweest dat het beschermingsbewind bij kantonrechter mr. X in behandeling is. 4.6. Uit het vorenstaande volgt dat het door verzoeker eveneens gedane verzoek tot wraking van de rechtbank, mr. A, mr. C en mr. B evident niet-ontvankelijk is, zodat het op goede gronden buiten behandeling is gelaten. Van de door verzoeker gestelde nietigheid van de behandeling van het verzoek tot wraking van mr. X is derhalve geen sprake. 4.7. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens één van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn. 4.8. Zoals hiervoor onder 4.2 is overwogen dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het idee hierachter is dat wordt voorkomen dat de te wraken rechter in de betreffende zaak nog handelingen kan verrichten. Tegen deze achtergrond is het verzoek tot wraking voor zover het is gegrond op de bejegening ter zitting van 27 april 2006 te laat ingediend. Immers zijn tussen de zitting van 27 april 2006 en de indiening van het verzoek tot wraking bijna twee jaar verstreken en zijn in die periode nog machtigingsverzoeken door verzoeker ingediend, welke door mr. X zijn behandeld. Niet gesteld is dat betrokkene eerst nadien kennis heeft genomen van de gestelde bejegening van verzoeker en zijn echtgenote ter zitting van 27 april 2006. Derhalve dient aan deze tardieve grond voor het verzoek tot wraking van mr. X te worden voorbij gegaan en behoeft de door verzoeker gestelde wijze van bejegening, die door mr. X is bestreden, geen nader onderzoek. 4.9. Uit het feit dat mr. X verzoeker voor een zitting heeft doen oproepen ten einde hem (onder meer) op de nog openstaande machtigingsverzoeken te horen, rechtvaardigt op zichzelf nog geen vrees van vooringenomenheid. Dit is niet anders indien gelijkluidende verzoeken van verzoeker eerder zijn afgewezen en mr. X geen afstand heeft genomen van die beslissingen. Anders dan verzoeker kennelijk meent, staat de juistheid van eindbeslissingen van collega kantonrechters op verzoeken in een beschermingsbewind niet ter beoordeling van een opvolgend kantonrechter. Het gesloten karakter van het stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat daarover in hoger beroep dient te worden geklaagd, hetgeen verzoeker vruchteloos heeft gedaan. 4.10. Het gesloten karakter van het stelsel van rechtsmiddelen brengt tevens mee dat het middel van wraking niet kan worden benut om de juistheid van beslissingen inhoudelijk aan de orde te stellen. 4.11. De bezwaren van verzoeker die zich richten tegen het rechtssysteem houden geen feiten of omstandigheden in die de rechterlijke onpartijdigheid van mr. X raken. 4.12. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek tot wraking ongegrond is en afgewezen dient te worden. 5. De beslissing De rechtbank: wijst het verzoek tot wraking van mr. X af, bepaalt dat de procedure in de zaak met kenmerk 208214 BM VERZ 08-19 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking. Deze beslissing is genomen door mrs. R.R. Roukema, E.D. Rentema en A.P. Hameete en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2008.