Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD1537

Datum uitspraak2008-01-14
Datum gepubliceerd2008-05-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 06/1232 WET
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekken verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens. Verweerder heeft het verlof van eiser ingetrokken. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat sprake is van vrees voor misbruik op grond van andere, niet uit veroordeling of transacties gebleken feiten, als bedoeld in bijzonder deel (B) van de Circulaire wapens en munitie 2005. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder het verlof niet in redelijkheid heeft kunnen intrekken. Beroep ongegrond.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen Enkelvoudige kamer UITSPRAAK In het geding met reg.nr. AWB 06/1232 WET van: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Caddeo, tegen: de minister van Justitie, zetelend te ’s-Gravenhage, verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.B. Kruimel. 1. PROCESVERLOOP De rechtbank heeft op 20 oktober 2005 een beroepschrift ontvangen, gericht tegen het besluit van verweerder van 27 september 2005 (hierna: het bestreden besluit). Het onderzoek is gesloten ter zitting van 11 december 2007. 2. OVERWEGINGEN Bij beschikkingen van 20 april 2000, 8 april 2002 en 9 januari 2003 heeft de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland aan eiser verloven verleend tot het voorhanden hebben van een kogelgeweer en twee pistolen (hierna: het verlof). Bij brief van 13 december 2004 heeft de korpschef aan eiser medegedeeld voornemens te zijn het verlof in te trekken. Op 20 december 2004 heeft eiser hierop mondeling zijn zienswijze naar voren gebracht. Bij besluit van 27 december 2004 heeft de korpschef het verlof ingetrokken. Eiser heeft tegen dit besluit administratief beroep ingesteld. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het administratief beroep ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat sprake is van vrees voor misbruik op grond van andere, niet uit veroordeling of transacties gebleken, bekende feiten, als bedoeld in bijzonder deel (B) van de Circulaire wapens en munitie 2005 (hierna: de Circulaire). Verweerder heeft in dat kader verwezen naar de omstandigheid dat in de woning van eiser een semi-professionele hennepkwekerij is aangetroffen en eiser heeft verklaard regelmatig (deze) weed te verkopen en af te leveren. Eiser heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 3 van de Opiumwet. Eiser heeft verder op 26 juni 2003 zijn buurvrouw bedreigd, waarbij hij onder invloed van een drank- en drugsprobleem zou hebben gehandeld. Van deze bedreiging is een mutatie opgemaakt. Tot slot heeft eiser op 6 december 2004 en 20 december 2004 tegenover verbalisanten verklaard over (tegen hem gerichte) complottheorieën en verklaard dagelijks softdrugs en alcohol te gebruiken. Het onder zich hebben van vuurwapens en munitie kan eiser, gelet op het zwaarwegende maatschappelijke belang van de veiligheid in de samenleving, dan ook niet langer worden toevertrouwd, aldus verweerder. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van vrees voor misbruik. Eiser is nimmer veroordeeld voor de overtreding van de Opiumwet en de genoemde bedreiging. Deze feiten zijn echter wel door verweerder betrokken in de vraag of sprake is van andere bekende feiten waaruit vrees voor misbruik zou kunnen blijken, terwijl deze categorie van de Circulaire daarop niet ziet. De Circulaire is in dat opzicht tegenstrijdig en kan eiser niet binden, mede omdat het geen wet in formele zin betreft. Eiser heeft in dat kader ook naar artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht verwezen, waaruit volgt dat geen feit strafbaar is dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. Verweerder heeft verder geen rekening gehouden met de verklaringen van eiser, zoals deze in administratief beroep door hem naar voren toe zijn gebracht. Eiser heeft ontkend dat hij tegenover verbalisanten heeft verklaard omtrent tegen hem gerichte complottheorieën en dat hij zijn buurvrouw heeft bedreigd. Verweerder heeft niet af mogen gaan op de verklaringen van de verbalisanten en de buurvrouw, aldus eiser. Voorts heeft verweerder ten onrechte geen acht geslagen op de door eiser overgelegde getuigenverklaringen, waaruit blijkt dat eiser weliswaar een opvallende verschijning is, maar niemand kwaad zal doen. Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat het intrekken van het verlof (mede) het gevolg is geweest zijn opvallende verschijning. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm) kunnen de in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door de minister worden gewijzigd of ingetrokken, indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd. In bijzonder deel (B) van de Circulaire worden een aantal concrete criteria gegeven voor de beantwoording van de vraag of er aanwijzingen bestaan dat aan de houder van het verlof het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd. Deze aanwijzingen kunnen blijken uit veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken alsmede andere omtrent de betrokkene bekende feiten, zoals bijvoorbeeld een door de politie opgemaakt proces-verbaal dat (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid, een sepot of de psychische gesteldheid van de betrokkene. Omtrent de psychische gesteldheid van de betrokkene staat in de Circulaire vermeld dat het in beginsel niet verantwoord is om aan iemand die – door oorzaken van zowel interne, als externe aard – onder sterke psychische druk staat, wat tot uitdrukking komt in een onvoorspelbaar gedragspatroon of (bijvoorbeeld) alcohol- en drugsmisbruik en waarbij de indruk bestaat dat de verlofhouder zich niet in de hand heeft, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te vertrouwen. In het bezit van een vuurwapen zou de verlofhouder een gevaar zijn voor zichzelf en voor de openbare orde en veiligheid. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder zich niet heeft kunnen beroepen op de Circulaire, omdat deze tegenstrijdig is en bovendien geen wet in formele zin is. Dit standpunt wordt door de rechtbank niet gevolgd. Ingevolge het bepaalde in artikel 7 van de Wwm heeft verweerder de bevoegdheid tot het intrekken van het verlof. In verband met deze bevoegdheid heeft verweerder het beleid geformuleerd zoals dat in de Circulaire is vastgesteld. Verweerder was daartoe bevoegd. Dat de Circulaire geen wet in formele zin is, is niet relevant. Ten aanzien van de door eiser gestelde innerlijke tegenstrijdigheid van de Circulaire overweegt de rechtbank als volgt. Niet in te zien is waarom vrees voor misbruik van wapenbezit - naast uit strafrechtelijke veroordelingen - niet ook uit andere omtrent de aanvrager bekende feiten kan volgen, zoals (ambtshalve op eed opgemaakte) processen-verbaal van opsporingsambtenaren en informatie omtrent de psychische gesteldheid van de betrokkene en diens drank- en drugsgebruik. De rechtbank acht de Circulaire dan ook niet innerlijk tegenstrijdig. Ook anderszins is niet gebleken dat het beleid zoals neergelegd in de Circulaire in strijd is met de redelijkheid. De rechtbank overweegt dat op 6 december 2004 in de woning van eiser, tijdens een controle inzake de naleving van de Wwm, een hennepkwekerij van ongeveer vijftig planten is aangetroffen. Blijkens het daarvan opgemaakte dagrapport heeft eiser tegenover de verbalisanten verklaard dat er mensen zijn die hem iets aan willen doen en mensen op afstand bestuurbaar zijn. Op 20 december 2004 heeft eiser tegenover een andere verbalisant verklaard dat zijn buren op hem hebben gejaagd en dat hij is gestraald. Eiser heeft daarnaast, blijkens de door de verbalisant opgemaakte gespreksnotitie, verklaard dat zijn bovenburen een straalmachine boven zijn bed hebben geplaatst en zijn rookmelder hebben gestraald. Eiser heeft stroomstoten gekregen en heeft dat in zijn hoofd gevoeld. Eiser heeft verder tegenover de verbalisant verklaard dat hij dagelijks softdrugs gebruikt en (zes flesjes) bier drinkt. Ingevolge vaste jurisprudentie is, gelet op het grote maatschappelijke veiligheidsbelang, reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het verlof voldoende reden om dat verlof in te trekken. De rechtbank verwijst in dat kader naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 februari 2006 (LJN: AV2274) en 25 oktober 2006 (LJN: AZ0808). De rechtbank is van oordeel dat verweerder onder de hiervoor genoemde omstandigheden reeds voldoende aanknopingspunten had om te concluderen dat sprake is van twijfel aan het verantwoord zijn van het verlof en het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer aan eiser kan worden toevertrouwd. Hieraan doet niet af dat de door eiser afgelegde verklaringen, voor wat betreft de complottheorieën, thans door hem worden ontkend, nu voornoemde verklaringen op verschillende momenten tegenover verschillende opsporingsambtenaren zijn afgelegd en deze verklaringen door hen op ambtseed zijn opgemaakt. Verweerder kon aan deze verklaringen dan ook doorslaggevende betekenis toekennen. De door eiser overgelegde getuigenverklaringen maken dit niet anders, nu deze verklaringen niet zien op de inhoud van de door eiser afgelegde verklaringen, doch enkel op zijn karakter en voorkomen. De rechtbank is verder van oordeel dat niet kan worden geoordeeld dat verweerder het belang van eiser bij het behoud van zijn verlof had moeten laten prevaleren boven het belang van het waarborgen van de veiligheid van de samenleving dan wel dat het bestreden besluit in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen. Ten slotte overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat de uiterlijke verschijning van eiser een rol heeft gespeeld bij het intrekken van het verlof. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder het verlof van eiser niet in redelijkheid heeft kunnen intrekken. Het beroep zal mitsdien ongegrond worden verklaard. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding. Beslist wordt als volgt. 3. BESLISSING De rechtbank: - verklaard het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gewezen op 14 januari 2008 door mr. J.J. Bade, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Soylu, griffier, en bekend gemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage. Afschrift verzonden op: Coll: DOC: B