Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD1570

Datum uitspraak2008-05-07
Datum gepubliceerd2008-05-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers373084/CV EXPL 08-1678
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Verzet tegen een dwangebevel ex art. 21 Wet Bpf 2000. Bezwaar en beroep tegen een besluit betreffende vrijstelling behoort tot de competentie van de bestuursrechter. De vraag of een deelnemer (verplicht) is aangesloten behoort tot de competentie van de kantonrechter. De kantonrechter oordeelt dat de deelnemer terecht is aangesloten. Op verder in het vonnis weergegeven gronden het verzet ongegrond. (Vergelijk LJN: BB1077)


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector kanton Locatie Haarlem zaak/rolnr.: 373084/CV EXPL 08-1678 datum uitspraak: 7 mei 2008 VONNIS VAN DE KANTONRECHTER inzake de stichting STICHTING PREPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN te Amsterdam opposante hierna te noemen het Prepensioenfonds gemachtigde mr. A.H. Groenewegen tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid INTERPORT B.V. te Luchthaven Schiphol geopposeerde hierna te noemen Interport gemachtigde mr. N. Ruiter De procedure Het Prepensioenfonds heeft Interport gedagvaard op 5 februari 2008 onder de mededeling dat zij in verzet komt tegen het op 9 januari 2008 tussen partijen gewezen verstekvonnis. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 27 februari 2008 een comparitie van partijen gelast, welke heeft plaatsgevonden op 8 april 2008 en waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt van hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht. Partijen hebben producties in het geding gebracht. De feiten a. Interport is werkzaam op het terrein van consultancy en bemiddeling in transport, op- en overslag, distributie en im- en export van goederen en vertegenwoordiging van luchtvaartmaatschappijen. b. Het Prepensioenfonds is een bedrijfstakpensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet (Pw). c. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft bij besluit van 13 februari 2003, gewijzigd op 18 december 2003, deelname in het Prepensioenfonds verplicht gesteld voor, kort samengevat en voor zover thans van belang, werknemers die in dienst zijn van een onderneming in het beroepsgoederenvervoer. d. Het Prepensioenfonds heeft Interport per 1 januari 2002 aangesloten en heeft vervolgens premienota’s vastgesteld aan de hand van de door Interport opgegeven loonsommen over de jaren 2002 tot en met 2005. e. Bij brief van 10 juli 2006 heeft Interport verzocht om de aansluiting ongedaan te maken omdat haar was gebleken dat zij niet onder de werkingssfeer van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer zou vallen. Bij brief van 11 december 2006 heeft Interport aan het Prepensioenfonds voorgesteld om de chauffeurs die in dienst waren van Interport in de periode van 1 januari 2005 tot 1 september 2006 onder de verplichtstelling te laten vallen en heeft Interport gevraagd of de tijdelijke vervoersactiviteiten meebrengen dat ook de overige werknemers onder de werking van het prepensioenfonds zouden vallen. f. Bij brief van 20 maart 2007 heeft het Prepensioenfonds aan Interport onder meer bericht: Het bestuur heeft besloten dat Interport BV per 1 januari 2002 aangesloten dient te worden bij het Prepensioenfonds Goederenvervoer. Dit vanwege het feit dat Interport BV op basis van bedrijfsactiviteiten onder de verplichtstelling van het Prepensioenfonds Goederenvervoer valt. De aansluiting geldt voor het gehele personeelsbestand. g. Bij brief van 27 april 2007 van haar raadsman heeft Interport, voor zover van belang, het volgende aan het Prepensioenfonds bericht: Uw bestuur heeft besloten dat Interport per 1 januari 2002 aangesloten dient te worden bij het Prepensioenfonds goederenvervoer. Dit vanwege het feit dat Interport op basis van bedrijfsactiviteiten onder de verplichtstelling valt. De aansluiting geldt voor het gehele personeelsbestand. Interport kan zich met uw besluit niet verenigen. Interport maakt hierbij bezwaar tegen uw besluit, waarvan hierbij een afschrift wordt overgelegd. De grond van het bezwaar is dat Interport niet behoort tot de bedrijfstak waarvoor het Prepensioenfonds Goederenvervoer is opgericht. Interport is een consultancy en bemiddelingsbedrijf in transport, op- en overslag, distributie en de im- en export van goederen. Zij onderneemt zelf structureel geen vervoersactiviteiten. Van dergelijke activiteiten is slechts tijdelijk sprake geweest en bovendien was slechts sprake van activiteiten van bijkomstige aard. h. Eveneens op 27 april 2007 heeft de raadsman van Interport het volgende aan het Prepensioenfonds bericht: Heden is namens Interport BV bezwaar gemaakt tegen uw besluit van 20 maart 2007. Indien en voor zover dit bezwaar ongegrond zou worden verklaard, verzoek ik hierbij namens Interport om vrijstelling van de verplichtstelling met ingang van 1 januari 2002. Bij Interport is namelijk slechts tijdelijk in beperkte mate sprake geweest van vervoersactiviteiten van bijkomstige aard. Indien u voor de behandeling van dit vrijstellingsverzoek nog aanvullende informatie wenst, ben ik graag bereid die te verstrekken. i. Bij brief van 4 juli 2007 heeft het Prepensioenfonds de ontvangst van bovengenoemde brief van 27 april 2007 inzake de aansluiting van Interport bevestigd. j. Bij brief van 8 oktober 2007 heeft het Prepensioenfonds het volgende aan (de raadsman van) Interport bericht. Inzake het verzoek om vrijstelling van de verplichting tot deelneming in en premiebetaling aan de Stichting Prepensioenfonds voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en Verhuur van Mobiele Kranen (hierna te noemen: het fonds) d.d. 1 mei 2007 ten behoeve van Interport BV, delen wij u het volgende mede. Op 20 juli informeerde ik u dat voor een onverplichte vrijstelling, het bestaan van een bijzondere pensioenvoorziening, die te allen tijde ten minste financieel en actuarieel gelijkwaardig is aan die van het fonds, een vereiste is. Deze eis is gebaseerd op artikel 7 lid 5 van het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000. In de brief van 20 juli staat het als volgt geformuleerd: “daarnaast bestaat voor het bestuur de mogelijkheid om onverplicht vrijstelling te verlenen, ook hiervoor is vereist dat de bijzondere pensioenvoorzieningen alle tijde ten minste financieel en actuarieel gelijkwaardig is aan die van het fonds.” In uw brief van 30 augustus 2007 geeft u aan dat u geen contract en/of berekening van gelijkwaardigheid bijvoegt. U stelt dat er geen vrijstelling wordt verzocht op grond van een eigen regeling. U geeft op het aanvraagformulier aan dat u vrijstelling verzoekt “om andere redenen”. Zoals hierboven nader toegelicht, is ook bij een vrijstelling om andere redenen (op basis van artikel 6 van het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000) het bestaan van een gelijkwaardige regeling (conform artikel 7 lid 5 van het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000) vereist. Ik verzoek u dan ook om binnen 2 weken aan te geven of Interport BV een prepensioenregeling voor haar personeel getroffen heeft. k. Op 12 oktober 2007 heeft het Prepensioenfonds een dwangbevel uitgevaardigd, ter incassering van de openstaande premienota’s over de jaren 2002 tot en met 2005 ad € 141.475,79, vermeerderd met een verhoging van € 6.545,00 en te verhogen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2007. l. Tegen dit dwangbevel is Interport in verzet gekomen bij dagvaarding van 21 december 2007. De vordering van Interport, tot het buitenwerking stellen van het dwangbevel, is toegewezen bij verstekvonnis van 9 januari 2008 (369249 CV EXPL 08-270). m. Voorts heeft Interport beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam, op de grond dat het Prepensioenfonds heeft geweigerd om een beslissing te nemen op het onder g. geciteerde bezwaarschrift van 27 april 2007. Het geschil Het Prepensioenfonds vordert, althans bedoelt klaarblijkelijk te vorderen, vernietiging van het verstekvonnis en afwijzing van de oorspronkelijke vordering. Interport voert gemotiveerd verweer. De stellingen van partijen zullen, voor zover van belang, bij de beoordeling worden besproken. De beoordeling 1. Tussen partijen is niet in geschil dat de vraag of aan Interport vrijstelling als bedoeld in artikel 13 Wet bpf dient te worden verleend, door de bestuursrechter dient te worden beantwoord. Het is dus niet aan de kantonrechter om die vraag te beantwoorden. Dat de bestuursrechter in deze kwestie (nog) geen uitspraak heeft gedaan, leidt niet tot toewijzing van de vordering, aangezien het bezwaar en beroep tegen het (al dan niet fictieve) besluit om Interport niet vrij te stellen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel niet schorsen. 2. Als meest verstrekkend verweer heeft Interport aangevoerd dat zij ten onrechte is aangesloten bij het Prepensioenfonds. Gelet hierop en mede gelet op het ter comparitie verhandelde is de kern van het geschil of het Prepensioenfonds tot executie van het dwangbevel kan overgaan zonder dat zij een beslissing heeft genomen op het door Interport ingediende bezwaar tegen de aansluiting door het Prepensioenfonds. 3. Interport stelt dat de beslissing van het bestuur van het Prepensioenfonds om Interport aan te sluiten eveneens een bestuursrechtelijk besluit is. Reeds omdat het Prepensioenfonds heeft verzuimd enige aktie te ondernemen naar aanleiding van het door Interport ingediende bezwaar, dat door het Prepensioenfonds dus niet op behoorlijke wijze is behandeld, dient het dwangbevel buiten werking te worden gesteld, aldus Interport. 4. Volgens het Prepensioenfonds is de beslissing tot aansluiting geen bestuursrechtelijk besluit, maar staan geschillen daarover op grond van artikel 25 Wet bpf ter beoordeling van de kantonrechter. 5. Beide partijen hebben jurisprudentie ter ondersteuning van hun standpunt over gelegd. Mede gelet op de door het Prepensioenfonds over gelegde jurisprudentie (rechtbank Rotterdam 1 december 2003, LJN: AO0904 en CBB 22 januari 2008, LJN: BC3413) moet worden geoordeeld dat de beslissing van het Prepensioenfonds dat Interport per 1 januari 2002 moet worden aangesloten, geen besluit in bestuursrechtelijke zin is. Hiertoe verwijst de kantonrechter voorts naar de uitspraken van de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht, van 14 maart 2005 (LJN: AT 2693) en 30 juni 2006 (LJN: AT8725), waar telkens is overwogen dat een bedrijfstakpensioenfonds met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de Wet bpf uitsluitend als een bestuursorgaan valt aan te merken betreffende het beslissen op een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 13 van de Wet bpf en dat een bedrijfstakpensioenfonds aldus niet de bevoegdheid toekomt om een (afzonderlijk) besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb af te geven omtrent verplichte deelneming. Verplichte deelneming volgt rechtstreeks uit een besluit van de Staatssecretaris tot verplichtstelling als bedoeld in artikel 2 van de Wet bpf, terwijl geschillen omtrent deelneming en daaraan verbonden verplichtingen aan de kantonrechter kunnen worden voorgelegd. 6. Het voorgaande betekent dat het standpunt van Interport, dat het dwangbevel buiten effect gesteld moet worden omdat het Prepensioenfonds het bezwaar tegen de aansluiting niet behoorlijk heeft behandeld, wordt verworpen. Dit brengt mee dat beoordeeld moet worden of er overigens redenen zijn om het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel gegrond te verklaren. 7. Hoewel in een executiegeschil als het onderhavige in beginsel slechts de tenuitvoerlegging van het dwangbevel als zodanig aan de orde kan zijn, ziet de kantonrechter aanleiding om eerst te beoordelen of Interport een verplichte deelnemer in de hiervoor bedoelde zin is. Dit omdat niet valt in te zien dat het Prepensioenfonds hierover, alvorens tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel over te gaan, een separate beslissing van de kantonrechter zou moeten afwachten, daargelaten de vraag wie de meest gerede partij is om een dergelijke beslissing uit te lokken. 8. In de onder de feiten, sub c bedoelde verplichtstellingsbeschikking wordt verstaan onder een onderneming waarvan de werknemers verplichte deelnemers zijn: De natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die zich – al dan niet met winstoogmerk – in een in Nederland gevestigd bedrijf bezighoudt met beroepsgoederenvervoer over de weg en/of het kraanverhuurbedrijf, met uitzondering van: a. ondernemingen die in hoofdzaak gemeten naar de loonsom van het bedrijf bouwwerkzaamheden uitvoeren en tevens mobiele kranen exploiteren; b. ondernemingen die een eigen cao of een andere bedrijfstak-cao dan die voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen dienen toe te passen, dan wel over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken waarvan het niveau tenminste gelijkwaardig is aan het niveau van de arbeidsvoorwaarden in de bedrijfstak voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen, en die voorts voldoen aan de volgende voorwaarden: - de hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, logistieke dienstverlening of verhuur van mobiele kranen. Maatgevend voor de bepaling van de hoofdactiviteit is de juridische eenheid waarvoor de vergunning beroepsgoederenvervoer is aangevraagd of toegekend, dan wel waarbinnen de activiteit van de verhuur van mobiele kranen plaatsvindt. - In de regel wordt binnen deze juridische eenheid niet meer dan 20% van de omzet gerealiseerd met beroepsgoederenvervoeractiviteiten, logistieke dienstverlening en/of de verhuur van mobiele kranen. 9. Ter zitting is door Interport erkend dat zij in de periode waarop de te innen premienota’s betrekking hebben formeel niet voldoet aan de hiervoor geciteerde uitzonderings-bepalingen. Interport stelt echter dat het doel van de verplichtstellingsbeschikking is dat in vergelijkbare ondernemingen vergelijkbare arbeidsvoorwaarden gelden. Interport heeft geen CAO maar biedt haar werknemers een arbeidsvoorwaardenpakket dat ‘ruimschoots’ gelijkwaardig is aan de CAO voor het beroepsgoederenvervoer, zo stelt zij voorts, overigens zonder dit nader feitelijk toe te lichten. Deze stellingen kunnen Interport niet baten, omdat zij ter comparitie op een daartoe strekkende vraag van de kantonrechter heeft geantwoord dat Interport niet over een prepensioenregeling beschikt. Naar het oordeel van de kantonrechter is de aanwezigheid van een dergelijke regeling doorslaggevend voor de vraag of sprake is van een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket waarvan het niveau tenminste gelijkwaardig is aan het niveau van de arbeidsvoorwaarden, zoals bedoeld in de verplichtstellingsbeschikking. Dit betekent dat Interport op grond van de verplichtstellingsbeschikking is aangesloten bij het Prepensioenfonds. 10. Het verzet tegen het dwangbevel kan dus niet gegrond worden verklaard op grond van de stelling dat Interport niet aangesloten behoort te zijn bij het Prepensioenfonds. 11. Interport heeft nog gesteld dat de van haar gevraagde bijdragen in geen verhouding staan tot het aantal chauffeurs dat zij in de betreffende periode in dienst had. Hieromtrent overweegt de kantonrechter dat noch de Wet bpf, noch de verplichtstellingsbeschikking ruimte laten voor een belangenafweging zoals kennelijk door Interport voorgestaan. Dat bij de vaststelling van de bijdragen een fout is gemaakt is gesteld noch gebleken. Gelet op dit een en ander wordt deze stelling van Interport verworpen. 12. Nu gesteld noch gebleken is dat het Prepensioenfonds bij de uitvaardiging van het dwangbevel de door artikel 21 Wet bpf gestelde regels heeft geschonden en nu Interport voor het overige geen feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd die tot gegrond verklaring van het verzet kunnen leiden, dient het verstekvonnis van 9 januari 2008 te worden vernietigd. De vordering van Interport zal alsnog worden afgewezen. 13. De proceskosten in de verstek- en de verzetprocedure komen voor rekening van Interport omdat deze in het ongelijk wordt gesteld, behoudens de kosten van het verzetexploot, die voor rekening van het Prepensioenfonds dienen te blijven. Beslissing De kantonrechter, - vernietigt het aangevallen vonnis d.d. 9 januari 2008 (zaaknummer 369249 CV EXPL 08-270); en opnieuw rechtdoende: - wijst de vordering van Interport af; - veroordeelt Interport tot betaling van de proceskosten in de verzetprocedure, die aan de kant van het Prepensioenfonds tot en met vandaag worden begroot op € 400,00 aan gemachtigdensalaris. Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. Boom en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.