Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD1585

Datum uitspraak2008-05-13
Datum gepubliceerd2008-05-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/710298/07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Brandstichting: verdachte heeft (op één coniferenbrand na) samen met zijn mededader in 2005 en 2006 coniferenhagen op vijf verschillende locaties te Almelo in brand gestoken. GS van 22 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Geen gronden om de diagnose pyromanie te stellen. Geen aanwijzingen voor een opgewonden stemming voorafgaande aan brandstichting, geen sprake van een bijzondere fascinatie voor vuur. De branden hebben angst en onrust veroorzaakt bij de bewoners van de nabij gelegen woningen.


Uitspraak

Parketnummer: 08/710298/07 STRAFVONNIS Uitspraak: 13 mei 2008 De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen: Verdachte, geboren op 7 september 1981 te Almelo, wonende te Almelo, thans verblijvende in de PI Flevoland - HvB Almere Binnen te Almere, terechtstaande terzake dat: 1. hij op of omstreeks 25 september 2005 te Almelo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een aantal coniferen aan de Elswout, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk die coniferen met een aansteker aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die coniferen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die coniferen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die coniferen en/of een tuinpoort en/of de in de nebijheid gelegen woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was (zaakdossier 4); 2. hij op of omstreeks 09 juli 2006 te Almelo opzettelijk brand heeft gesticht in een aantal coniferen aan de Willem Kloosstraat, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk die coniferen met een aansteker aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die coniferen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die coniferen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor die coniferen en/of de in de onmiddelijke nabijheid staande woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was (zaakdossier 2); 3. hij op of omstreeks 25 september 2005 te Almelo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een aantal coniferen nabij een woning aan de J.B. Berninklaan, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk die coniferen met een aansteker aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die coniferen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die coniferen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die coniferen en/of de in de nabijheid gelegen woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was (zaakdossier 7); 4. hij op of omstreeks 25 september 2005 te Almelo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een aantal coniferen aan de Cato Elderinklaan, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk met een aansteker die coniferen aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die coniferen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die coniferen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die coniferen en/of een in de onmiddellijke nabijheid gelegen schuurtje, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was (zaakdossier 8); 5. hij in of omstreeks de nacht van 24 op 25 september 2005 te Almelo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht een aantal coniferen aan de Evertsenstraat, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk met een aansteker die coniferen aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die coniferen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die coniferen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die coniferen en/of de in de nabijheid gelegen woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was (zaakdossier 10); Gezien de stukken; Gelet op het onderzoek ter terechtzitting; Gehoord de vordering van de officier van justitie; Gelet op de verdediging door en namens verdachte gevoerd; Indien in de tenlastelegging taal- en/ of schrijffouten voorkomen zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen, -die in gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen- waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte de sub 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 25 september 2005 te Almelo tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in een aantal coniferen aan de Elswout, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk die coniferen met een aansteker aangestoken, ten gevolge waarvan die coniferen zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een tuinpoort te duchten was; 2. hij op 09 juli 2006 te Almelo opzettelijk brand heeft gesticht in een aantal coniferen aan de Willem Kloosstraat, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk die coniferen met een aansteker aangestoken, ten gevolge waarvan die coniferen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in de onmiddellijke nabijheid staande woning en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige personen te duchten was; 3. hij op 25 september 2005 te Almelo tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in een aantal coniferen nabij een woning aan de J.B. Berninklaan, immers heeft/hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk die coniferen met een aansteker aangestoken, ten gevolge waarvan die coniferen zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in de nabijheid gelegen woning en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige personen te duchten was; 4. hij op 25 september 2005 te Almelo tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in een aantal coniferen aan de Cato Elderinklaan, immers heeft/hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk met een aansteker die coniferen aangestoken, ten gevolge waarvan die coniferen zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een in de onmiddellijke nabijheid gelegen schuurtje te duchten was; 5. hij in de nacht van 24 op 25 september 2005 te Almelo tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in een aantal coniferen aan de Evertsenstraat, immers heeft/hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk met een aansteker die coniferen aangestoken, ten gevolge waarvan die coniferen zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in de nabijheid gelegen woning te duchten was; Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het telastegelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft. De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het bewezen verklaarde levert op: wat betreft sub 1, 4 en 5 telkens het misdrijf: "Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is", strafbaar gesteld bij artikel 157 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht; en wat betreft sub 2 het misdrijf: "Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is", strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht; en wat betreft sub 3 het misdrijf: "Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is", strafbaar gesteld bij artikel 157 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht; De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest. Verder heeft de officier van justitie gevorderd om de civiele vorderingen van Dhr. S en Mw. E toe te wijzen met oplegging daarbij van de zogenaamde Terwee-maatregel. De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen: Verdachte heeft met zijn mededader, op één uitzondering na waarbij hij alleen heeft gehandeld, bij een groot aantal huizen in woonwijken te Almelo coniferenhagen in brand gestoken. Verdachte heeft door zo te handelen zeer grote risico’s genomen. De brand had kunnen overslaan naar garages, schuurtjes of zelfs woningen met alle gevolgen van dien. Het handelen van verdachte en zijn mededader heeft gezorgd voor onkosten en ongemak door schade aan de coniferenhagen. Ook hebben de brandstichtingen angst en onrust veroorzaakt bij de bewoners van de woningen, hetgeen ook blijkt uit de slachtofferverklaring die door Evers-Smelt is overgelegd. Het slachtoffer verklaart dat zij niet meer goed slaapt en wakker wordt van elk geluid en dat haar kinderen sinds de brand bang zijn geworden voor vuur en al angstig worden als een kaars wordt aangestoken. Over verdachte is een rapport d.d. 12 maart 2008 opgemaakt door J.M. Oudejans, psycholoog en J.H. van Renesse, psychiater, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum. Uit het rapport, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd, blijkt zakelijk weergegeven het volgende. Verdachte lijdt aan een aanpassingsstoornis met gemengde angstige en depressieve stemming en daarnaast is er sprake van een structurele somberheid en een patroon van depressieve klachten dat samenhangt met zijn persoonlijkheid(sstoornis) die de diagnose dysthymie -een relatief milde depressieve stoornis- rechtvaardigen. Er zijn bij betrokkene geen gronden om de diagnose pyromanie te stellen. Er zijn geen aanwijzingen voor een opgewonden stemming voorafgaande aan brandstichting, er is geen sprake van een bijzondere fascinatie voor vuur. Verdachte wordt enigszins verminderd toerekeningsvatbaar geacht voor de hem ten laste gelegde feiten. Gelet op de beperkte doorwerking van verdachtes pathologie in de tenlastegelegde feiten, kan er vanuit gedragskundig oogpunt geen uitspraak worden gedaan over de kans op herhaling van vergelijkbare strafbare feiten. Gegeven de in het rapport genoemde conclusies en overwegingen zijn er voor het onderzoekend team geen gronden om een advies voor behandeling of begeleiding in een strafrechtelijk kader uit te brengen. De rechtbank neemt de conclusies uit genoemde rapportages over en maakt ze tot de hare. Gelet op de inhoud van bovengenoemde rapportage, de ernst van de feiten en ter norminprenting en normhandhaving, en gelet op de speciale recidive van verdachte, is naar het oordeel van de rechtbank, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur thans de meest passende straf. De rechtbank zal hiervan een deel voorwaardelijk opleggen, teneinde verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan, met name dit soort, strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank heeft daarbij, op de voet van het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht, een eerdere veroordeling van verdachte in rekening gebracht, te weten: het arrest van het Gerechtshof Arnhem d.d. 12 juli 2007 waarbij verdachte is veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf. Civiele vordering Dhr. S De rechtbank overweegt verder, dat Dhr. S, ter zake van feit 3, zich via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces en op de voet van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave heeft gedaan van de vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij, tot een totaalbedrag van € 1.159,40, bestaande uit de volgende post: het laten plaatsen van een schutting. Naar het oordeel van de rechtbank is deze, gedeeltelijk door verdachte betwiste, vordering van de benadeelde partij geheel gegrond, aangezien op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade is toegebracht. De schade bedraagt het gevorderde bedrag van €1.159,40, zodat de vordering toewijsbaar is. De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door feit 3 is toegebracht. Civiele vordering Mw. E De rechtbank overweegt verder, dat mw. Mw. E, ter zake van feit 5, zich via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces en op de voet van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave heeft gedaan van de vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij, tot een totaalbedrag van € 200,- bestaande uit de volgende post: “smartengeld”. Naar het oordeel van de rechtbank is deze, door verdachte betwiste, vordering van de benadeelde partij geheel gegrond, aangezien op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade is toegebracht. De schade wordt door de rechtbank begroot op het gevorderde bedrag van € 200,- zodat de vordering toewijsbaar is. De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door feit 5 is toegebracht. De na te melden straf en maatregel zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57 van het Wetboek van Strafrecht. R E C H T D O E N D E: Verklaart bewezen, dat het sub 1 tot en met 5 tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan. Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld. Verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van 22 maanden. Beveelt dat van de gevangenisstraf een gedeelte groot 10 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij op twee jaren wordt bepaald, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt. Beveelt dat de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Veroordeelt verdachte, terzake van het bewezen feit 3 tot betaling aan de benadeelde partij Dhr. S van een bedrag groot: € 1.159,40 (zegge: elfhonderdnegenenvijftig euro 40/100), voorzover dit bedrag niet door de mededader zal zijn betaald. Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering. Legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 3 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot € 1.159,40 ten behoeve van de benadeelde Dhr. S, voornoemd, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 11 dagen zal worden toegepast, een en ander voorzover dit bedrag niet door de mededader zal zijn voldaan. Verstaat dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen. Veroordeelt verdachte, terzake van het bewezen feit 5 tot betaling aan de benadeelde partij Mw. E van een bedrag groot: € 200,- (zegge: tweehonderd euro), voorzover dit bedrag niet door de mededader zal zijn betaald. Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering. Legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 5 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot € 200,- ten behoeve van de benadeelde Mw. E, voornoemd, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 2 dagen zal worden toegepast, een en ander voorzover dit bedrag niet door de mededader zal zijn voldaan. Verstaat dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij; Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd. Aldus gewezen door mr. Caminada, voorzitter, mr. Vogel en mr. Van Wees, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Marsman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 mei 2008.