Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD2063

Datum uitspraak2008-05-07
Datum gepubliceerd2008-05-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2597 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ongewijzigde vaststelling van mate van arbeidsongeschiktheid. Medische beperkingen niet onderschat.


Uitspraak

06/2597 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 maart 2006, 05/1593 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 7 mei 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2008. Appellant is in persoon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.P.H.M. van Lieshout. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 28 april 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 oktober 2003 tot (ongewijzigde) vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 5 februari 2002 in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45% ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat de medische beperkingen van appellant tot het verrichten van arbeid door het Uwv niet zijn onderschat en dat er geen aanleiding bestaat tot het gelasten van een medisch deskundigenonderzoek. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn medische klachten en beperkingen door het Uwv zijn gebagatelliseerd en niet of onjuist in het dossier zijn opgenomen. In het bijzonder is door appellant gewag gemaakt van het niet inwinnen van informatie bij zijn behandelend internist. Uit een door die internist uitgevoerd laboratoriumonderzoek zou blijken van een nooit eerder gerapporteerde stoornis in de ijzerhuishouding van appellant. Het Uwv heeft in het verweerschrift aangegeven dat de bezwaarverzekeringsarts op dit laatste heeft gereageerd met haar rapport van 2 juni 2005. Op verzoek van de Raad heeft een bezwaarverzekeringsarts met een rapport van 4 januari 2008 hierop andermaal inhoudelijk gereageerd. De bezwaarverzekeringsarts merkt op dat aan de gediagnosticeerde aandoening porfyria cutanea tarda een verlaagd ijzergehalte onlosmakelijk verbonden is en dit derhalve geen nieuwe of onverwachte bevinding is. De Raad is, mede gelet op het bovenstaande, van oordeel dat hetgeen in hoger beroep door appellant is aangevoerd maar overigens niet is onderbouwd met nadere (medische) gegevens, door het Uwv voldoende is weerlegd en onvoldoende aanknopingspunten biedt om tot een ander oordeel te komen of tot het instellen van een nader medisch onderzoek. De Raad merkt daarbij nog op dat op grond van het arbeidsongeschiktheidscriterium van de WAO niet de eigen opvatting van een verzekerde dat hij of zij niet meer (volledig) kan werken beslissend is. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2008. (get.) J.F. Bandringa. (get.) E.M. de Bree. CVG