Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD2106

Datum uitspraak2008-05-21
Datum gepubliceerd2008-05-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707441/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 19 juli 2006 heeft de directeur Publiekszaken van de gemeente Rotterdam de aanvraag van [appellant] om zijn nationaliteit in de gemeentelijke basisadministratie te wijzigen van de Marokkaanse in de Nederlandse afgewezen.


Uitspraak

200707441/1. Datum uitspraak: 21 mei 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 06/5127 van de rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2007 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. 1. Procesverloop Bij brief van 19 juli 2006 heeft de directeur Publiekszaken van de gemeente Rotterdam de aanvraag van [appellant] om zijn nationaliteit in de gemeentelijke basisadministratie te wijzigen van de Marokkaanse in de Nederlandse afgewezen. Bij brief van 6 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) [appellant] nogmaals meegedeeld dat wordt geweigerd over te gaan tot wijziging van de vermelding van de nationaliteit in de gemeentelijke basisadministratie en dat hij geregistreerd blijft met de Marokkaanse nationaliteit. Bij besluit van 2 februari 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, de door [appellant] tegen de brieven van 19 juli 2006 en 6 september 2006 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 augustus 2007, verzonden op 29 augustus 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 februari 2007 vernietigd voor zover het bezwaar gericht tegen de brief van 6 september 2006 ongegrond is verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte, hetgeen betekent dat het bezwaar van [appellant] tegen de brief van 6 september 2006 alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Centrale Raad van Beroep ingekomen op 3 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger-beroepschrift doorgezonden aan de Raad van State, waar het is ingekomen op 23 oktober 2007. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2007. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. drs. M.J.G. Schroeder, werkzaam bij Lucardie en De Visser Advocaten, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.E. Kleiweg de Zwaan en L.H. Drost, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen. Ingevolge artikel 83 van de Wet GBA, voor zover thans van belang, wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om niet te voldoen aan een verzoek als bedoeld in artikel 82 gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Ingevolge artikel 86, tweede lid, van de Wet GBA kan de betrokkene, voor zover een besluit als bedoeld in artikel 83 het Nederlanderschap betreft, zich uitsluitend wenden tot de rechtbank 's-Gravenhage met een verzoek als bedoeld in artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Ingevolge artikel 8:74, eerste lid, van de Awb houdt, indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, de uitspraak tevens in dat aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed door de door de rechtbank aangewezen rechtspersoon. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. 2.2. [appellant] betoogt allereerst, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de brief van 19 juli 2006 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb. Volgens [appellant] is in die brief geen rechtsgevolg beoogd maar is daarin slechts een voornemen geuit tot het nemen van een besluit. Het college heeft vervolgens op 6 september 2006 een besluit genomen op zijn verzoek, aldus [appellant]. 2.2.1. [appellant] heeft het college op 22 juni 2006 verzocht om op grond van artikel 82 van de Wet GBA over te gaan tot wijziging van zijn nationaliteit in de gemeentelijke basisadministratie van de Marokkaanse in de Nederlandse. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat dit verzoek in de brief van 19 juli 2006 is afgewezen en dat deze brief derhalve een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het ontbreken van een bezwaarclausule er niet toe leidt dat geen sprake is van een besluit en dat, nu het besluit op bezwaar door het bevoegde bestuursorgaan is genomen, de stelling dat de directeur Publiekszaken onbevoegd is tot het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 82 van de Wet GBA evenmin leidt tot het oordeel dat het niet als besluit kan worden aangemerkt. Het betoog dat de directeur heeft vermeld dat vooralsnog geen aanleiding bestaat om tot wijziging van de nationaliteit over te gaan en dat dit duidt op een niet definitief bedoeld besluit, dient te falen, nu met deze formulering is gedoeld op de eerdere constatering in het besluit dat [appellant] tot op heden geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap de rechtbank te 's-Gravenhage te verzoeken zijn Nederlanderschap vast te stellen. 2.3. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte slechts één procespunt als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft toegekend, slaagt. Nadat het college op 2 februari 2007 heeft beslist op de bezwaren van [appellant], heeft hij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar ingetrokken. Nu het college aan [appellant] is tegemoetgekomen en [appellant] bij de intrekking van het beroep heeft verzocht om een proceskostenveroordeling, had de rechtbank aanleiding behoren te zien hiervoor een procespunt - met wegingsfactor "zeer licht" - voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand toe te kennen. De aangevallen uitspraak komt op grond hiervan voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op dit punt op hier na te melden wijze zelf in de zaak voorzien. 2.4. Het betoog dat de rechtbank heeft nagelaten te bepalen dat het door [appellant] betaalde griffierecht dient te worden terugbetaald, slaagt eveneens. Nu de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gegrond heeft verklaard, was zij ingevolge artikel 8:74, eerste lid, van de Awb gehouden tot veroordeling tot het vergoeden van het griffierecht over te gaan. De aangevallen uitspraak komt ook op dit punt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal ook op dit punt op hier na te melden wijze zelf in de zaak voorzien. 2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij is nagelaten het college te veroordelen tot vergoeding van bij [appellant] opgekomen proceskosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 80,50 en voor zover daarbij is nagelaten te bepalen dat de gemeente Rotterdam het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het college veroordelen in de proceskosten en bepalen dat de gemeente Rotterdam het griffierecht aan [appellant] vergoedt. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. In deze situatie bestaat geen aanleiding te bepalen dat het door [appellant] in hoger beroep betaalde griffierecht door de gemeente Rotterdam wordt vergoed. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2007 in zaak nr. 06/5127, voor zover daarbij is nagelaten het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam te veroordelen tot vergoeding van bij [appellant] opgekomen proceskosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 80,50 en voor zover daarbij is nagelaten te bepalen dat de gemeente Rotterdam het door [appellant] betaalde griffierecht dient te vergoeden; III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 80,50 (zegge: tachtig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Rotterdam aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV. gelast dat de gemeente Rotterdam aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt; V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; VI. bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat. w.g. Van Altena w.g. Van der Smissen lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2008 419.