Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD2141

Datum uitspraak2008-05-21
Datum gepubliceerd2008-05-21
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200706968/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 10 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) aan de naamloze vennootschap Orange Nederland N.V. (hierna: Orange) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een zendmast op een perceel aan het Reuselpad, ter hoogte van het tennispark, te Tilburg.


Uitspraak

200706968/1. Datum uitspraak: 21 mei 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de naamloze vennootschap Orange Nederland N.V., gevestigd te Den Haag, appellante, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/675 van de rechtbank Breda van 22 augustus 2007 in het geding tussen: de naamloze vennootschap Orange Nederland N.V. en het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. 1. Procesverloop Bij besluit van 10 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) aan de naamloze vennootschap Orange Nederland N.V. (hierna: Orange) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een zendmast op een perceel aan het Reuselpad, ter hoogte van het tennispark, te Tilburg. Bij besluit van 10 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) de bij besluit van 10 augustus 2004 verleende bouwvergunning ingetrokken. Bij besluit van 13 januari 2006 heeft het college de bouw van de zendmast stilgelegd. Bij besluit van 31 januari 2006 heeft het college de bij besluit van 10 augustus 2004 verleende vrijstelling ingetrokken. Bij besluit van 23 maart 2007 heeft het college de door Orange tegen de besluiten van 10, 13 en 31 januari 2006 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 augustus 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door Orange ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft Orange bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 november 2007. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [belanghebbende] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Orange en [belanghebbende] e.a. hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2008, waar Orange, vertegenwoordigd door mr. M.T.H. de Gaay Fortman, advocaat te Amsterdam, mr. F.H. Hartog en U. Dannijs, en het college, vertegenwoordigd door drs. L.M.A. Pols, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Orange betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, bevoegd was de bouwvergunning in te trekken, omdat Orange ten tijde van de aanvraag reeds een concreet plan had om UMTS-antennes in de mast aan te brengen. Volgens Orange is geen sprake van een onjuiste of onvolledige opgave als bedoeld in dat artikel en zo daar al sprake van zou zijn, kon deze voor het college geen grond voor intrekking vormen. 2.2. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave hebben verleend. 2.3. Het betoog slaagt. Blijkens de desbetreffende bouwaanvraag en de daarvan deel uitmakende tekeningen en naar niet in geschil is tussen partijen, is in dit geval uitsluitend beoogd bouwvergunning te verkrijgen voor een mast met gsm-antennes en bijbehorende techniekkast. Ten tijde van de aanvraag was reeds bekend dat het plaatsen van UMTS-antennes in een zendmast vergunningvrij kan plaatsvinden en bij het college was reeds bekend dat Rann, het toenmalige samenwerkingsverband tussen T-Mobile en Orange op het gebied van UMTS, interesse had getoond om gebruik te maken van de mast. Indien voor het college de vraag of al dan niet UMTS zou worden ingehangen ten tijde van de besluitvorming omtrent de vergunningverlening van cruciaal belang was geweest, had het college bij Orange kunnen en behoren te informeren naar het toekomstige gebruik van de mast. Onder de gegeven omstandigheden bestaat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen grond voor het oordeel dat Orange door bij haar bouwaanvraag geen nadere mededeling te doen over het plan van Rann om in de zendmast UMTS-antennes te hangen een onvolledige opgave heeft gedaan. Het college heeft daarbij overigens gesteld dat niet de vrees voor gezondheidsrisico's als gevolg van UMTS-antennes, maar de met de plaatsing daarvan gepaard gaande maatschappelijke onrust reden zou zijn geweest om de vrijstelling en bouwvergunning te weigeren. Niet gebleken is evenwel van concrete omstandigheden waaruit valt af te leiden dat ten tijde van het nemen van het besluit op de bouwaanvraag ter plaatse reeds sprake was van een situatie waarin plaatsing van UMTS-antennes aanleiding zou hebben gegeven tot zodanige onrust onder de omwonenden. Die onrust is eerst eind 2005 ontstaan nadat met de bouwwerkzaamheden voor de zendmast was begonnen. Hoewel in 2004 van gemeentewege verschillende publicaties met betrekking tot de beoogde bouw zijn geplaatst, heeft toen geen van de omwonenden aanleiding gezien daartegen bezwaar te maken. Het college is er dan ook niet in geslaagd aannemelijk te maken dat destijds de bouwvergunning (alsnog) zou zijn geweigerd om redenen van maatschappelijke onrust. Zo al sprake zou zijn geweest van een onvolledige opgave door Orange, zou dit derhalve, zoals Orange terecht betoogt, geen grond voor intrekking van de vrijstelling en de bouwvergunning hebben kunnen vormen. Gelet op het vorenstaande heeft het college niet op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet kunnen overgaan tot intrekking van de bij besluit van 10 augustus 2004 verleende bouwvergunning. 2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover deze betrekking heeft op het beroep tegen het besluit van 23 maart 2007. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van Orange tegen dat besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Nu zoals hiervoor is overwogen zich niet de situatie als bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet voordoet en niet is gebleken van andere intrekkingsgronden als bedoeld in artikel 59 van de Woningwet, zal de Afdeling gelet op het beperkte toetsingskader van dat artikel en op de samenhang tussen de intrekking van de vrijstelling en de bouwvergunning, de door Orange tegen de desbetreffende besluiten gemaakte bezwaren gegrond verklaren en die besluiten herroepen. Tevens zal de Afdeling het besluit van 13 januari 2006, waarbij het college de bouw van de zendmast heeft stilgelegd, herroepen, nu Orange moet worden geacht op dat moment over een bouwvergunning voor de zendmast te beschikken waardoor het college niet bevoegd was de bouw daarvan stil te leggen. 2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 augustus 2007 in zaak nr. 07/675, voor zover deze het beroep tegen het besluit van 23 maart 2007 betreft; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van het college van 23 maart 2007; V. herroept de besluiten van 10, 13 en 31 januari 2007; VI. veroordeelt het college tot vergoeding van bij Orange in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Tilburg aan Orange onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VII. gelast dat de gemeente Tilburg aan Orange het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 713,00 (zegge: zevenhonderddertien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Wijers voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2008 444