Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD2714

Datum uitspraak2008-07-11
Datum gepubliceerd2008-07-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers07/11505
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nationaliteitsrecht. Procesrecht; beroep niet-ontvankelijk wegens overschreden cassatietermijn.


Conclusie anoniem

Nr. 07/11505 Mr L. Strikwerda Parket, 23 mei 2008 conclusie inzake 1. [Verzoeker 1] 2. [Verzoeker 2] 3. [Verzoeker 3] tegen de Staat der Nederlanden Edelhoogachtbaar College, 1. Thans verzoekers tot cassatie, hierna: [verzoeker] c.s., hebben op 4 april 2006 op de voet van art. 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, hierna: RWN, bij de rechtbank 's-Gravenhage een verzoekschrift ingediend waarin zij de rechtbank verzoeken vast te stellen dat zij in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. 2. Nadat thans verweerder in cassatie, hierna: de Staat, schriftelijk had geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en mondelinge behandeling van het verzoekschrift had plaatsgevonden, heeft de rechtbank bij beschikking van 7 juni 2007 het verzoek van [verzoeker] c.s. afgewezen. 3. [Verzoeker] c.s. hebben op de voet van art. 18 lid 2 RWN met een op 14 september 2007 gedagtekend verzoekschrift cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. Het verzoekschrift is blijkens de daarop geplaatste stempel bij de Hoge Raad ingekomen op 14 september 2007. 4. De Staat heeft geen verweerschrift in cassatie ingediend. 5. Aangezien de bestreden beschikking van de rechtbank is uitgesproken op 7 juni 2007 en de cassatietermijn ingevolge art. 426 lid 1 Rv drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak, bedraagt, eindigde de cassatietermijn op 7 september 2007. Het cassatieberoep is echter ingesteld op 14 september 2007 en mitsdien te laat. [Verzoeker] c.s. kunnen bijgevolg in hun cassatieberoep niet worden ontvangen. De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] c.s. in hun cassatieberoep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,


Uitspraak

11 juli 2008 Eerste Kamer 07/11505 RM/TT Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: 1. [Verzoeker 1], 2. [Verzoeker 2], 3. [Verzoeker 3], allen wonende te [woonplaats], VERZOEKERS tot cassatie, advocaat: mr. M.G. Evers, t e g e n DE STAAT DER NEDERLANDEN, zetelende te 's-Gravenhage, VERWEERDER in cassatie, niet verschenen. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s. en de Staat. 1. Het geding in feitelijke instanties Met een op 4 april 2006 ter griffie van de rechtbank 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift hebben [verzoeker] c.s. zich gewend tot die rechtbank en verzocht vast te stellen dat zij in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. De Staat heeft bij brief van 5 februari 2007 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. De rechtbank heeft bij beschikking van 7 juni 2007 het verzoek afgewezen. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen de beschikking van de rechtbank hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staat heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] c.s. in hun cassatieberoep. 3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep De bestreden beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage is uitgesproken op 7 juni 2007. Ingevolge art. 426 lid 1 Rv. kon hiertegen uiterlijk op 7 september 2007 cassatieberoep worden ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is niet binnen deze termijn ingediend, zodat verzoekers niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun beroep. 4. Beslissing De Hoge Raad: verklaart [verzoeker] c.s. niet-ontvankelijk in hun beroep; veroordeelt [verzoeker] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op nihil. Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A. Hammerstein en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 11 juli 2008.