Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD2776

Datum uitspraak2007-11-22
Datum gepubliceerd2008-05-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers383318 / KG ZA 07-2102 AB/PvV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Conservatoir derdenbeslag op een kwaliteitsrekening van een gerechtsdeurwaarderskantoor. Dit beslag wordt opgeheven omdat ingevolge artikel 19, vijfde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet een derdenbeslag op een dergelijke bijzondere rekening niet is toegestaan.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht, voorzieningenrechter, zaaknummer / rolnummer: 383318 / KG ZA 07-2102 AB/PvV Vonnis in kort geding van 22 november 2007 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres], handelend onder de naam [gerechtsdeurwaarders] GERECHTSDEURWAARDERS, gevestigd te [woonplaats], eiseres bij dagvaarding van 6 november 2007, procureur mr. P.R. Schütte, tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde], gevestigd te [woonplaats], gedaagde, procureur mr. A.G.M. Wilms. 1. De procedure Ter terechtzitting van 9 november 2007 heeft eiseres, verder te noemen [eiseres], gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde, verder te noemen [gedaagde], heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. 2. De feiten 2.1. [eiseres] heeft een gerechtsdeurwaarderkantoor te [woonplaats]. 2.2. [gedaagde] drijft een onderneming die zich onder meer bezighoudt met het namens opdrachtgevers verzenden van aanmaningen, het incasseren van vorderingen via buitengerechtelijke en gerechtelijke trajecten en het voeren van debiteurenadministratie. Bij de gerechtelijke incasso van vorderingen maakt zij gebruik van gerechtsdeurwaarders, onder wie [eiseres]. Voor het afrekenen en financieel verwerken van de aan de gerechtsdeurwaarders overgedragen dossiers heeft [gedaagde] een werkwijze met bijbehorend computersysteem ontwikkeld, genaamd “Collect by Web”. 2.3. Op 23 februari 2006 hebben [eiseres] en [gedaagde] een overeenkomst gesloten terzake het door [eiseres] verzorgen van de gerechtelijke incasso van vorderingen van een opdrachtgeefster van [gedaagde], zijnde UPC Nederland B.V. (hierna: UPC). In deze overeenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald: “1.3 De ter incasso overgedragen vorderingen blijven eigendom van UPC en zijn op het moment van overdracht verschuldigd door en opeisbaar van debiteur. 1.4 Specifiek aan dit contract is dat de griffierechten door UPC worden voorgeschoten aan [eiseres] waartegenover [eiseres] op zich neemt om zowel deelbetalingen als volledige betalingen zonder verrekening c.q. inhoudingen direct over te maken naar de rekening van (…) [gedaagde], (…).” 2.4. In juli 2007 zijn [gedaagde] en UPC overeengekomen dat [gedaagde] de overeenkomst, die zij met [eiseres] heeft gesloten voor de behandeling van de gerechtelijke incasso’s, per 1 augustus 2007 overdraagt aan UPC. [eiseres] is, bij ongedateerde brief, door [gedaagde] en UPC van deze contractsoverdracht op de hoogte gesteld. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “Voor wat betreft de door uw kantoor gemaakte kosten in lopende dossiers, die voorheen in rekening werden gebracht bij [gedaagde], geldt dat deze ook vanaf 1 augustus 2007 rechtstreeks in rekening gebracht kunnen worden bij UPC. De tot 1 augustus 2007 voortvloeiende (en nog niet afgerekende) kosten uit de lopende dossiers in de UPC portefeuille zullen conform het bestaande contract afgewikkeld worden. (…) Deze brief dient als mededeling van de bovenvermelde contractsovername. Wij verzoeken u vriendelijk om als teken van uw instemming deze brief ondertekend te retourneren.” 2.5. Bij e-mail van 16 oktober 2007 heeft [eiseres], onder verwijzing naar de brief van [gedaagde] en UPC inzake de contractsoverdracht, aan [gedaagde], voor zover hier van belang, het volgende meegedeeld: “Naar aanleiding van deze brief heb ik contact gehad met UPC en hun medegedeeld dat ik de lopende zaken cfm. tarief rechtstreeks met UPC zal afwikkelen. Dit in samenhang met artikel 1.3 van de met u gesloten overeenkomst, waarin is opgenomen dat “de ter incasso overgedragen vorderingen eigendom blijven van UPC” laten geen enkele ruimte voor een andere uitleg dan dat ik aan UPC moet afrekenen.” 2.6. Bij e-mail van 24 oktober 2007 heeft [gedaagde] [eiseres] gesommeerd om binnen 48 uur alle sinds 1 augustus 2007 ontvangen gelden zonder verrekening of inhouding af te dragen aan [gedaagde]. 2.7. Bij e-mail van 31 oktober 2007 heeft [eiseres], voor zover hier van belang, het volgende aan [gedaagde] meegedeeld: “In mijn brief van 16 oktober 2007 heb ik aangegeven dat het contract met [gedaagde] is beëindigd en per 01 augustus 2007 is overgenomen door UPC. Ik heb met deze contractsovername ingestemd en dit ook kenbaar gemaakt in een gesprek met UPC. Ik wens geen partij te worden in een eventueel geschil tussen [gedaagde] en UPC. Per gelijke post heb ik UPC dan ook verzocht mij haar standpunt mede te delen. Mocht UPC uw mening delen, dan zal ik alsnog aan u afdragen. (…) 4. Ondanks diverse waarschuwingen mijnerzijds wordt de naam van mijn kantoor nog steeds genoemd in sommaties van ‘Het Betaelhuys’. Gezien het bovenstaande verzoek ik u mij geen nieuwe opdrachten te zenden.” 2.8. Bij e-mail van 5 november 2007 heeft UPC, voor zover hier van belang, het volgende aan [eiseres] meegedeeld: “3) [gedaagde] en UPC hebben op 25 juli 2007 een overdrachtsovereenkomst getekend. Partijen hebben de deurwaarders (waaronder uw kantoor) een brief gestuurd met verzoek tot uw instemming tot de overdracht; 4) Uw kantoor heeft te kennen gegeven (eventueel onder nadere voorwaarden) in te stemmen met de overdracht. 5) Op 19 september 2007 heeft overleg plaatsgevonden tussen UPC en [gedaagde] (in het bijzijn van hun advocaten) over de uitvoering van de schikking. Daarin is nogmaals herhaald dat [gedaagde] geen incassoactiviteiten zal ondernemen en geen handelingen zal ondernemen richting de betreffende deurwaarders totdat UPC aangeeft geen overeenstemming te kunnen bereiken over de overdracht van de overeenkomsten met de gerechtsdeurwaarders. Dit bericht heeft UPC tot heden niet gegeven aan [gedaagde]. (…) Voorts informeer ik u dat enige vermeende vordering van Het Betaelhuys (aldanniet namens UPC) bij ons volstrekt onbekend is. En dat elke handeling daarin verricht schade kan berokkenen aan UPC. ” 2.9. Op 31 oktober 2007 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank aan [gedaagde] verlof verleend voor het, ten laste van [eiseres], leggen van conservatoir derden beslag onder de Postbank N.V, op bankrekeningnummer 1 en onder de ING Bank N.V., op rekeningnummer 2, voor een bedrag van in totaal EUR 165.000,00. Dit beslag is vervolgens op 1 november 2007 gelegd. Beide rekeningen blijken kwaliteitsrekeningen te zijn. 3. Het geschil 3.1. [eiseres] vordert samengevat - [gedaagde]: 1. te veroordelen om het beslag op te heffen en aan de derden-beslagenen schriftelijk mee te delen dat de voorzieningenrechter het beslag heeft opgeheven; 2. te verbieden ten laste van [eiseres] nieuwe conservatoire beslagen te leggen; 3. te gelasten haar medewerking te verlenen aan een rectificatie in diverse relevante vakbladen en alle kosten daarvan te dragen. Een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding. 3.2. [eiseres] stelt daartoe dat zij heeft ingestemd met de contractsovername door UPC en dat zij als gevolg daarvan gehouden is om per 1 augustus 2007 af te dragen aan UPC en niet aan [gedaagde]. De vordering van [gedaagde] waarvoor zij ter zekerheid beslag heeft gelegd mist derhalve grondslag. Daarnaast heeft [gedaagde] in haar beslagrekest ten onrechte niet vermeld dat de rekeningnummers waarop zij onder de Postbank N.V. en onder de ING Bank N.V. ten laste van [eiseres] conservatoir beslag heeft gelegd, kwaliteitsrekeningen zijn als bedoeld in artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet. De vorderingen onder de kwaliteitsrekeningen behoren niet tot het vermogen van de rekeninghouder, in dit geval [eiseres]. De vorderingen daarop behoren toe aan de belanghebbenden ten behoeve van wie de gelden op de kwaliteitsrekening zijn ondergebracht. Dit brengt mee dat de vorderingen op de banken onder de kwaliteitsrekeningen niet vatbaar zijn voor beslag door schuldeisers van [eiseres]. Het beslag dient daarom te worden opgeheven. Als gevolg van het beslag heeft [eiseres] geen gebruik kunnen maken van haar kwaliteitsrekeningen en was zij genoodzaakt haar relaties schriftelijk van de beslaglegging op de hoogte te stellen. [eiseres] stelt daardoor schade te hebben opgelopen, die zij in een andere procedure op [gedaagde] zal gaan verhalen. In afwachting van die procedure en ter beperking van de als gevolg van de door de beslagen geleden schade, eist [eiseres] een rectificatie in diverse vakbladen op kosten van [gedaagde]. 3.3. [gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat de overeenkomst van 23 februari 2006 tussen haar en [eiseres] de basis vormt voor de door [eiseres] te verzorgen gerechtelijke incasso’s ten behoeve van UPC. In juli 2007 hebben [gedaagde] en UPC overeenstemming bereikt over de overdracht van de rechtsverhouding tussen [eiseres] en [gedaagde] aan UPC. Pas op 16 oktober 2007 heeft [eiseres] meegedeeld met de overdracht in te stemmen. [eiseres] dient daarom tot 16 oktober 2007 de overeenkomst van 23 februari 2006 na te komen. Over de periode van 1 augustus 2007 tot 16 oktober 2007 is daarmee een bedrag van in totaal EUR 175.000,00 gemoeid. Op 24 oktober 2007 heeft [gedaagde] [eiseres] daarom gesommeerd om de overeenkomst na te komen. [gedaagde] heeft daar echter geen gevolg aan gegeven. Op grond van de overeenkomst van 23 februari 2006 is [gedaagde] rechthebbende op haar aandeel in de door [eiseres] aangehouden kwaliteitsrekening. Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet heeft [gedaagde] te allen tijde recht op uitkering van dat aandeel. Dat aandeel dreigt echter niet aan [gedaagde] maar aan UPC te worden overgemaakt. [eiseres] is daar niet toe gerechtigd. Zij schiet dan ook tekort in de nakoming van de overeenkomst van 23 februari 2006. Teneinde te voorkomen dat de gelden ten behoeve van [gedaagde] op de door [eiseres] aangehouden kwaliteitsrekening naar UPC zouden verdwijnen heeft [gedaagde] voor haar aandeel beslag doen leggen op de kwaliteitsrekeningen van [eiseres]. De beslaglegging op de kwaliteitsrekeningen is dan ook niet meer of minder dan het veiligstellen van haar vorderingsrechten jegens de banken. De situatie als bedoeld in artikel 19, vijfde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet is hier niet aan de orde, het gaat hier immers niet om beslag op het vermogen van de deurwaarder, maar om beslag op het vermogen van de rechthebbende bij de kwaliteitsrekening. 4. De beoordeling 4.1. Een conservatoir beslag kan onder meer worden opgeheven indien summierlijk blijkt dat de vordering (of: het recht) ter verzekering waarvan het is gelegd ondeugdelijk is. 4.2. Blijkens het beslagrekest heeft [gedaagde] onder de Postbank N.V., op rekeningnummer 1, en onder de ING Bank N.V.,op rekeningnummer 2, conservatoir derdenbeslag doen leggen voor hetgeen deze banken via die rekeningen aan [eiseres] verschuldigd zijn. Die bankrekeningen zijn echter bijzondere (kwaliteits-)rekeningen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet. Ingevolge het vijfde lid van dat artikel kan geen derdenbeslag worden gelegd onder de kredietinstelling op het aandeel van een rechthebbende in die bijzondere rekeningen. Dat is ook logisch want de gelden op de bijzondere rekeningen behoren ingevolge artikel 19, derde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet toe aan de gezamenlijke rechthebbenden op die gelden. Het betreft hier derhalve niet gelden die deze banken aan [eiseres] zelf zijn verschuldigd. [eiseres] is in haar positie van gerechtsdeurwaarder met betrekking tot de bijzondere rekening slechts beheerder van de vordering op de bank, maar de vordering valt niet in het vermogen van [eiseres]. Reeds hierom dient het beslag te worden opgeheven. De omstandigheid dat [gedaagde] meent dat zij rechthebbende is in een aandeel op die bijzondere rekeningen, doet daar niet aan af. Dan had zij onder [eiseres] zelf derdenbeslag moeten leggen op haar aandeel in de bijzondere rekening. 4.3. Daar komt bij dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering tot zekerheid waarvan het beslag is gelegd. Daarbij is van belang dat [gedaagde] en UPC zijn overeengekomen dat het contract met de deurwaarders per 1 augustus 2007 zou worden overgedragen aan UPC. Bij e-mail van 16 oktober 2007 heeft [eiseres] aan UPC meegedeeld haar medewerking, die in principe in elke vorm kan worden verleend, aan de contractsovername te verlenen. Als ervan zou moeten worden uitgegaan, zoals door [gedaagde] gesteld, dat pas op die datum de contractsovername tot stand is gekomen, dan nog brengt dat niet met zich dat [eiseres] gehouden is om in de periode van 1 augustus 2007 tot 16 oktober 2007 voor UPC ontvangen gelden aan [gedaagde] af te dragen. Daarvoor is immers ook het standpunt van UPC, de wederpartij van [gedaagde] en op grond van artikel 1.3 van de overeenkomst de rechthebbende op de vorderingen, van belang. Te meer nu uit de e-mail van UPC van 5 november 2007 blijkt dat [gedaagde] en UPC zijn overeengekomen dat [gedaagde] geen incassoactiviteiten en handelingen richting de deurwaarders zal ondernemen totdat door UPC is meegedeeld dat zij geen overeenstemming met de deurwaarders heeft bereikt. Gesteld noch gebleken is dat UPC een dergelijke mededeling aan [gedaagde] heeft gedaan, zodat bij gebreke daarvan [eiseres] voorshands per 1 augustus 2007 aan UPC dient af te dragen. 4.4. Gelet op het voorgaande is de vordering waarvoor [gedaagde] beslag heeft gelegd ondeugdelijk en dient het beslag ook om die reden te worden opgeheven. Nu [gedaagde] ter zitting heeft meegedeeld dat zij direct na de zitting het beslag zelf zou opheffen, zal het bij dit vonnis worden opgeheven voor zover nodig. 4.5. Over de vordering van [eiseres] om [gedaagde] te veroordelen aan derden-beslagenen schriftelijk mee te delen dat het beslag is opgeheven, wordt overwogen dat het [eiseres] vrij staat om dit vonnis aan een ieder kenbaar te maken, daarvoor is geen toestemming vereist. Deze vordering zal daarom worden afgewezen. 4.6. Ook zal worden afgewezen de vordering om [gedaagde] te verbieden nogmaals beslag te leggen. Er is immers voorshands geen reden om aan te nemen dat [gedaagde] na kennisneming van dit vonnis nogmaals op dezelfde gronden beslag onder [eiseres] zal leggen. Over beslagen die hun grondslag vinden in andere vorderingen kan pas worden geoordeeld wanneer duidelijk is op welke gronden zij dat eventueel wil doen. Voor een algemeen verbod tot het opnieuw doen leggen van beslag is daarom geen aanleiding. 4.7. [eiseres] heeft ter zitting, onder de mededeling dat zij zonodig op eigen kosten een advertentie zou plaatsen, haar vordering tot de plaatsing van een rectificatie laten vallen. 4.8. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op: - dagvaarding EUR 70,85 - vast recht 251,00 - salaris procureur 816,00 Totaal EUR 1.137,85 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. heft, voor zover nodig, op het op 1 november 2007 ten laste van [eiseres] onder de Postbank N.V, op bankrekeningnummer 1, en het onder de ING Bank N.V., op rekeningnummer 2, gelegde beslag, 5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.137,85, 5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.4. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2007.?