Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD2785

Datum uitspraak2008-03-21
Datum gepubliceerd2008-05-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/999271-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Economisch delict: vissersboot, die in Duitese wateren vist, voldoet niet aan het vereiste aantal bemanningsleden a.b.i. art 57 Zeevaartbemanningswet. 1) Na cautie dringt verbalisant aan op afleggen van een verklaring. Verdachte legt, na aanvankelijke weigering toch een verklaring af: geen misbruik van gezag of ontoelaatbare druk. 2) Duitse visserijinspectie is bevoegd Nederlandse vissersschepen in communautaire wateren te controleren. De brief waarin de Duitse inspecteurs de Nederlandse autoriteiten in kennis te stellen van een overtreding van Nederlandse regelgeving kan in verband met andere bewijsmiddelen voor het bewijs gebruikt worden. 3) Binnen de Europese Unie mogen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat naar eigen inzicht regels stellen omtrent het minimum aantal bemanningsleden. 4) Geen sprake van ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid. De beroepsgroep waartoe verdachte behoort heeft zelf als norm heeft aanvaard dat indien men langer dan 18 uur buitengaats verblijft men dient te varen met drie bemanningsleden. Dat verdachte die norm niet aanvaardt strekt er niet toe om het door de onderhavige strafbepaling beoogde belang van veiligheid aan boord beter te dienen, maar vindt zijn oorzaak in bedrijfseconomische belangen waaraan hij prioriteit geeft.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/999271-07 Datum uitspraak: 21 maart 2008 op tegenspraak VONNIS van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen de rechtspersoon [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres]. De economische politierechter heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2008. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen … 3. Waardering van het bewijs 3.1 Bewijsverweren 3.1.1 Ter zitting heeft verdachte allereerst betoogd dat hij zijn verklaring, als afgelegd tegenover de hem verhorende verbalisant, niet in vrijheid heeft gedaan nu die verbalisant - nadat verdachte de cautie was gegeven - bleef doordrammen en hij daarom uiteindelijk een verklaring heeft afgelegd. De economische politierechter verwerpt dat verweer. Op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat verdachte zijn verklaring bij de politie niet in vrijheid heeft afgelegd. Met name is niet gebleken dat de verbalisant jegens verdachte bij diens verhoor zijn gezag heeft misbruikt of ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend. De enkele omstandigheid dat de verbalisant de verdachte wellicht heeft gevraagd mede te werken aan het onderzoek is op zichzelf genomen een toegestane methode van ondervragen. Ten slotte geldt dat verdachte ter terechtzitting in vrijheid heeft verklaard en daarbij is gebleven bij de inhoud van de verklaring die hij al eerder had afgelegd. 3.1.2 De raadsman van verdachte heeft voorts betoogd dat er geen bewijs voorhanden is voor het telastegelegde feit nu het proces-verbaal van de politie gebaseerd is op een brief van de Duitse visserij inspectiedienst, die niet bevoegd is in Duitse wateren een Nederlands visserschip op Nederlandse wettelijke regels te controleren. Dit verweer kan niet tot het door de raadsman gewenste resultaat leiden. Vast staat dat het schip van verdachte is gecontroleerd in de centrale Noordzee (gebied IVb) welk gebied behoort tot de internationale wateren. De bevoegdheid van de Duitse autoriteiten daartoe op een onder Nederlandse vlag varend schip over te gaan vindt zijn basis ondermeer in Verordening (EEG) nr. 1382/87 van de commissie van 20 mei 1987 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de inspectie van vissersvaartuigen en in Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 en dan met name in artikel 28 van die Verordening onder meer inhoudend: ‘De lidstaten mogen in internationale wateren ook communautaire vissersvaartuigen inspecteren die de vlag van een andere lidstaat voeren.’ De door de Duitse autoriteiten opgemaakte verklaring, die is aan te merken als een geschrift in de zin van artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, kan in verband met andere in het dossier aanwezige bewijsmiddelen als bewijs gelden, aan welke andere bewijsmiddelen zelfstandige betekenis toekomt. 3.1.3 De raadsman heeft voorts de stelling geponeerd dat in deze voor Nederland geldende regels, die een uitzondering vormen binnen de door EU-recht geregelde visserijwetgeving binnen de Europese wateren in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De economische politierechter wijst ook dit verweer van de hand. Allereerst geldt dat de raadsman weliswaar een standpunt inneemt maar niet nader aangeeft op welke EU regelingen hij doelt. Ambtshalve merkt de economische politierechter het navolgende op. Er bestaat geen Europese Richtlijn waarin regels worden gesteld omtrent het vereiste van een minimum bemanning. De Richtlijnen waar de Zeevaartbemanningswet en het Besluit Zeevisvaartbemanning uit voortvloeien stellen in hoofdzaak slechts eisen omtrent het opleidingsniveau. Zie: Richtlijn 94/58/EG Richtlijn nr. 94/58/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 november 1994 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (PbEG L 319), kortweg de ‘Bemanningsrichtijn’, en Richtlijn nr. 92/29/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid ter bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen (Pb EG L 113). Dat betekent dat binnen de Europese Unie de bevoegde autoriteiten van de lidstaat naar eigen inzicht regels mogen stellen. 3.2 De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte: op 2 april 2007, als schipper, op de Noordzee, te weten onder andere in de geografische positie 54° 44,6' noorderbreedte en 007° 50,8' oosterlengte, zijn onder Nederlandse vlag varende vissersvaartuig genaamd "[naam vaartuig]", voorzien van het visserijregistratienummer "[visserijregistratienummer]", heeft bemand met minder bemanningsleden, te weten 2, dan was voorgeschreven in het bemanningscertificaat, te weten 3. 4. Het bewijs De economische politierechter grondt zijn beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 1. De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: Op 2 april 2007 was ik schipper van het onder Nederlandse vlag varende vissersvaartuig ‘[naam vaartuig]’. Wij voeren die dag op de Noordzee, even ten noorden van Helgoland. De in de telastelegging vermelde grafische positie zal daarmee overeenstemmen. Wij visten op garnalen. Op het tijdstip waarop de Duitse controleambtenaren aan boord kwamen, waren wij meer dan 18 uren op zee geweest. Er waren toen twee bemanningsleden, waaronder ikzelf, aan boord. 2. Een geschrift, opgemaakt door de inspecteur-generaal Inspectie Verkeer en Waterstaat, betreffende een op 8 september 2006 uitgereikt Certificaat van deugdelijkheid, inhoudende, zakelijk weergegeven: De inspecteur-generaal Inspecteur Verkeer en Waterstaat verklaart dat de navolgende bemanning is voorgeschreven aan boord van het visservaartuig [visserijregistratienummer] [naam vaartuig]. Staat van voorgeschreven bemanning. Totale bemanning: 3 3. Een proces-verbaal met nummer [nummer proces-verbaal] van 18 mei 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar], brigadier van politie. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als bevindingen van verbalisant, zakelijk weergegeven: Op 4 april 2007 ontving ik een schrijven van Bureau Zeezaken van de Unit Noordzee te Den Helder. Uit dit schrijven bleek mij dat door de bemanning van het Duitse visserij inspectievaartuig ‘[naam inspectievaartuig]’ een controle was uitgevoerd aan boord van de het Nederlandse visservaartuig ‘[naam vaartuig]’, voorzien van het visserijregistratieteken WR27. De bemanning van de ‘[naam inspectievaartuig]’ had gezien dat op 2 april 2007 in de geografische positie 54° 44,6’ noorderbreedte en 007° 50,8’ oosterlengte, het visserijvaartuig ‘[naam vaartuig]’ bezig was met de uitoefening van de bedrijfsmatige zeevisserij. De geografische positie van 2 april 2007 is gelegen op de Noordzee, ten westen van de Duitse eilanden, buiten de territoriale wateren van Nederland en ligt buiten de twaalfmijlszone. Aan boord van de [naam vaartuig] troffen de volgende personen: [verdachte] en [bemanningslid ]. Met betrekking tot hun bevindingen hebben de Duitse visserij inspecteurs een afzonderlijke verklaring opgemaakt welke bij dit proces-verbaal wordt gevoegd. 4. Een geschrift, zijnde een brief van de Bundesantalt für Landwirtschaft und Ernährung, inhoudende, zakelijk weergegeven: Melding über ein Fischereifahrzeug das von uns unterbesetzt angetroffen wurde: Datum 02.04.2007 Name Fischereifahrzeug [naam vaartuig] Fischereikennzeichen [visserijregistratienummer] Fischend ja Position Breite / Länge 54° 44,6’ N; 007° 50,8’ E Name Kapitän [verdachte] Sonstige Personen an Bord [bemanningslid ], Schiffsmann Evtl. Qualification 5. De strafbaarheid van het feit Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. De raadsman heeft een beroep gedaan op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid nu het schip van verdachte (een garnalenkotter) door modernisering van de vangstapparatuur en modernisering van de navigatie-, communicatie- en weersvoorspellingsapparatuur veilig kan varen met twee bemanningsleden. De economische politierechter verwerpt ook dat verweer. Uit de tekst van de Zeevaartbemanningswet en de toelichting op met name artikel 4 en 6 van het Besluit Zeevisvaartbemanning valt op te maken dat in deze voorrang is gegeven aan het veiligheidsaspect en is ook de visserij zelf bij deze besluitvorming betrokken geweest. De toelichting van artikel 4 van het Besluit Zeevisvaartbemanning: ‘In dit artikel wordt aan de Minister van Verkeer en waterstaat de bevoegdheid verleend om voor vissersvaartuigen voorzien van een certificaat van deugdelijkheid voor vaargebied I (…) ontheffing te geven van (…) de vereiste bemanning. Van deze bevoegdheid zal met name gebruik worden gemaakt ten aanzien van garnalenkotters en mosselkotters die niet langer dan achttien uur buitengaats verblijven, en met een bemanning van twee personen ook veilig kunnen varen.’ De toelichting van artikel 6 (en volgende) van het Besluit Zeevisvaartbemanning: ‘De in deze artikelen voorgeschreven hoeveelheden bemanning zijn tot stand gekomen na overleg gedurende meerdere jaren met alle betrokkenen in de visserijsector.’ Naar het oordeel van de economische politierechter volgt met name uit het tweede citaat dat de beroepsgroep waartoe verdachte behoort zelf als norm heeft aanvaard dat indien men langer dan 18 uur buitengaats verblijft men dient te varen met drie bemanningsleden. Dat verdachte die norm niet aanvaardt strekt er niet toe om het door de onderhavige strafbepaling beoogde belang van veiligheid aan boord beter te dienen, maar vindt zijn oorzaak in bedrijfseconomische belangen waaraan hij prioriteit geeft. De strafrechtelijke consequenties daarvoor dienen voor zijn rekening te komen. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet daarom aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen en maatregelen De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen. De economische politierechter acht de door de officier van justitie gevorderde geldboete juist en rechtvaardig. Verdachte heeft niets willen/kunnen zeggen over zijn inkomen. Niettemin acht de economische politierechter een geldboete van € 500,- zijn draagkracht niet te boven gaan. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1(oud) en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 57 van de Zeevaartbemanningswet. De economische politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 57 van de Zeevaartbemanningswet. Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 500,- (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 10 dagen. Dit vonnis is gewezen door mr. F.G. Bauduin, economische politierechter, in tegenwoordigheid van J.P. Braam, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2008.