Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD2980

Datum uitspraak2008-06-02
Datum gepubliceerd2008-06-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/451991-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzet tegen de politie bij een betoging op het Anton de Komplein.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/451991-07 Datum uitspraak: 2 juni 2008 op tegenspraak VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 februari 2008, 21 april 2008 en 19 mei 2008. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting van 6 februari 2008 is gewijzigd. Aan verdachte wordt telastegelegd dat primair hij op of omstreeks 16 augustus 2007 te Amsterdam ter plaatse waar de (in uniform geklede) opsporingsambtena(a)r(en) van de Regiopolitie Amsterdam/Amstelland [opsporingsambtenaar 1] en/of [opsporingsambtenaar 2] en /of [opsporingsambtenaar 3] en /of [opsporingsambtenaar 4] in het openbaar, het Anton de Komplein, [persoon1] en/of [persoon 2] als verdachte(n) van overtreding van artikel 266/267 van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vasthad(den) teneinde die genoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hen/hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau Flierbosdreef, en aldus in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening werkzaam waren/was, opschudding heeft veroorzaakt en na een daartoe door of vanwege die ambtena(a)r(en) gegeven bevel zich niet heeft verwijderd, immers heeft verdachte - die opsporingsambtena(a)r(en) bij die aanhouding(en) (zeer) zicht genaderd om die aanhouding(en) te (kunnen) filmen en/of opnamen van die aanhouding(en) te (kunnen) maken en die opsporingsambtena(a)r(en) hierdoor gehinderd en/of - nadat hem, verdachte, was verzocht afstand te houden/bewaren, heeft geroepen “Dit is racisme” althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of zich (wederom) (zeer) dicht nabij die opsporingsambtena(a)r(en) begeven en/of opgehouden en/of - nadat hem, verdachte, wederom was verzocht afstand te houden/bewaren (en hiertoe door een opsporingsambtenaar was geduwd) en/of hem was verzocht zijn gedrag te staken wederom die opsporingsambtena(a)r(en) (zeer) dicht genaderd, althans is verdachte naar hem/hen toe gegaan en/of hierbij (luid) heeft geroepen tegen die opsporingsambtena(a)r(en) en/of andere aanwezige personen “Dit is racisme. Houd me maar aan als je dat wilt”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking. (artikel 185 van het Wetboek van Strafrecht) subsidiair hij op of omstreeks 16 augustus 2007 te Amsterdam toen de (in uniform geklede) opsporingsambtena(a)r(en) van de Regiopolitie Amsterdam/Amstelland [opsporingsambtenaar 1] en/of [opsporingsambtenaar 2] en/of [opsporingsambtenaar 3] en/of [opsporingsambtenaar 4], belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten [persoon1] en/of [persoon 2] als verdachte(n) van overtreding van artikel 266/267 van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde die genoemde [persoon 1] en/of [persoon 2], ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau Flierbosdreef, deze door die opsporingsambtena(a)r(en) ter uitvoering van het bepaalde in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering ondernomen handeling(en) opzettelijk heeft belet en/of belemmerd en/of verijdeld, door die opsporingsambtena(a)r(en) bij die aanhouding(en) (zeer) dicht te naderen en hierdoor te hinderen en/of die aanhouding(en) te filmen, althans opnamen te maken en/of nadat hem, verdachte, was verzocht afstand te houden/bewaren zich (wederom) (zeer) dicht nabij die opsporingsambtena(a)r(en) te begeven en/of op te houden en/of nadat hem, verdachte, wederom was verzocht afstand te houden/bewaren (en hiertoe door een opsporingsambtenaar was geduwd) wederom die opsporingsambtena(a)r(en) (zeer) dicht naderde, althans naar hem/hen toe ging en/of hierbij (luid) riep tegen die opsporingsambtena(a)r(en) en/of andere aanwezige personen "Dit is racisme. Houd me maar aan als je dat wilt", althans woorden van gelijke aard en/of strekking; (artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht) 2. Voorvragen Ontvankelijkheid van de officier van justitie. De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de aanhouding van verdachte met disproportionele toepassing van geweld door de politie is gepaard gegaan en verdachte daaraan letsel heeft overgehouden. Deze wijze van aanhouding moet volgens de raadsman als een zeer ernstig en onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) wordt aangemerkt. De officier van justitie heeft het volgende aangevoerd. Uit de verklaring van verdachte en het proces-verbaal van de politie blijkt niet dat bij de aanhouding disproportioneel geweld is gebruikt. Het feit dat verdachte tegen de auto is geduwd, valt niet als zodanig aan te merken. Verder hebben de verbalisanten zich aan de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten van het College van Procureurs-generaal van 15 januari 2002 gehouden. Het letsel duidt evenmin op disproportioneel gebruik van geweld. De rechtbank leidt uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, in combinatie met de door hem getoonde beelden uit zijn mobiele telefoon, af dat de - aanvankelijk twee - verbalisanten in eerste instantie een rustig gesprek voerden met [persoon 1], die aan de binnenkant van het openstaande rechterportier van de auto stond. Deze sfeer heerste nog steeds op het moment waarop een van de verbalisanten verdachte vroeg zich te verwijderen, toen deze het gebeuren met zijn mobiele telefoon aan de andere kant van het openstaande portier stond te filmen. Ook nadat verdachte zich, al filmend, naar de bestuurderszijde van de auto had verplaatst, werd de rust niet verstoord. Hierin kwam pas verandering, toen zich meer politieagenten en meer omstanders bij de auto verzamelden en achtereenvolgens [persoon 1] en [persoon 2] werden aangehouden. Bij beiden verliep dit moeizaam. Verdachte werd aangehouden, nadat de verbalisanten [persoon 1] en [persoon 2] onder bedwang hadden gekregen. Ook bij hem ging de aanhouding met geweld gepaard. Dit geweld was onnodig, omdat hij uitsluitend - vanaf een niet-hinderlijke plek - opnamen had staan maken en “ik ben journalist” en “dit lijkt op een racistische situatie” of woorden van gelijke strekking had geroepen. Het geweld was echter niet zodanig disproportioneel dat van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv kan worden gesproken. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen. 3. Waardering van het bewijs De rechtbank acht - anders dan de officier van justitie - het primair telastegelegde niet bewezen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte de ambtshandelingen van de verbalisanten heeft bemoeilijkt door de aanhoudingen van [persoon 1] en [persoon 2] te filmen. Door zijn uitlatingen heeft verdachte opschudding veroorzaakt. Volgens de officier van justitie heeft een aantal politieagenten verdachte gezegd dat hij afstand moest bewaren en dat hij daaraan opzettelijk geen gehoor heeft gegeven. Hij acht het primair telastegelegde dan ook bewezen. De rechtbank overweegt het volgende. Ten eerste is niet gebleken van hetgeen in het eerste liggende streepje onder het primair telastegelegde ten aanzien van de aanhouding van [persoon 1] is opgenomen. Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, in samenhang met de door hem getoonde beelden uit zijn mobiele telefoon, valt niet af te leiden dat verdachte de aanhouding van [persoon 1] op enigerlei wijze heeft gehinderd. Op het moment waarop hij met filmen begon, was [persoon 1] al aangehouden. De rechtbank acht dit onderdeel van het primair telastegelegde dan ook niet bewezen. Ten aanzien van hetgeen onder het tweede liggende streepje is opgenomen, neemt de rechtbank als vaststaand aan, nu verdachte dit ter zitting heeft bevestigd, dat verdachte als reactie op de aanhouding van [persoon 2] “dit lijkt op een racistische situatie” heeft geroepen. Ook hier geldt dat [persoon 1] op dat moment al was aangehouden en afgevoerd. Verdachte heeft de telastegelegde woorden derhalve niet in het kader van de aanhouding van [persoon 1] gebruikt, zodat hij ook ten aanzien daarvan dient te worden vrijgesproken. Ook van het hinderen van de verbalisanten bij de aanhouding van [persoon 2] is niet gebleken. Toen de confrontatie tussen verbalisant [opsporingsambtenaar 3] en verdachte plaatshad, hadden andere verbalisanten [persoon 2] immers reeds onder bedwang. De rechtbank overweegt voorts nog het volgende. Om tot een bewezenverklaring van een feit als bedoeld in artikel 185 Wetboek van Strafrecht (Sr) te komen, moet de rechter vaststellen dat verdachte opschudding heeft veroorzaakt door de stilte of de gebruikelijke gang van zaken te verstoren of door andere wanordelijkheden te doen ontstaan. Tevens dient komen vast te staan dat verdachte zich, op bevel of vordering daartoe van een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening, niet heeft verwijderd. Voorop staat dat de verbalisanten in kwestie in de rechtmatige uitoefening van hun bediening handelden. Zij waren immers bezig met de aanhouding van [persoon 1] en [persoon 2] ter zake van uitingsdelicten, op heterdaad ontdekt. Mede gelet op de hiervoor onder 2. beschreven gang van zaken was van stilte geen sprake. Verder kan niet worden vastgesteld dat verdachte ervoor heeft gezorgd dat de verbalisanten van de normale gang van zaken bij een aanhouding hebben moeten afwijken. Zelfs kan niet worden vastgesteld dat hij de verbalisanten in de normale gang van zaken heeft gehinderd. Hij heeft immers slechts van enige afstand het gebeuren met zijn telefoon gefilmd en bij het zien van de harde aanpak van [persoon 2] iets tegen de agenten geroepen. Deze handelingen zijn niet als het veroorzaken van opschudding aan te merken. Voorts heeft verdachte zich wel degelijk op vordering van de verbalisant verwijderd door aan de andere zijde van de auto te gaan staan, zoals op de meer genoemde beelden is te zien. Toen hij daar eenmaal stond, hadden de verbalisanten geen reden meer te (blijven) vorderen dat verdachte zich moest verwijderen, temeer omdat verdachte zich ook al als journalist had bekendgemaakt. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het primair telastegelegde. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat van belemmering in de zin van artikel 184 Sr geen sprake is geweest, zodat verdachte ook van het subsidiair telastegelegde dient te worden vrijgesproken. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 4. Beslissing Verklaart het telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. Bosma, voorzitter, mrs. W.F. Korthals Altes en H.P. van der Lelie, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Kouwenhoven, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2008.