Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD2981

Datum uitspraak2008-06-02
Datum gepubliceerd2008-06-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/452263-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op grond van hetgeen in paragraaf 4.4. en 4.5. is overwogen, is aannemelijk dat het gedrag van verdachte op een of meer momenten hinderlijk is geweest en dat hij daardoor de normale gang van zaken bij de overbrenging van [arrestant] heeft bemoeilijkt. De verbalisanten hadden in het kader van de uitoefening van hun taak ter voorkoming van opschudding een gerechtvaardigd belang verdachte op grotere afstand te willen houden.
Boete € 200,00.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/452263-06 Datum uitspraak: 2 juni 2008 op tegenspraak VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [plaats] (Suriname) op [...] 1953, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 april 2008 en 19 mei 2008. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd dat Primair: hij op of omstreeks 9 september 2006 te Amsterdam, op of nabij het voor het publiek toegankelijke Anton de Komplein, waar hoofdagent(en) van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] werkzaam was/waren in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening - zij waren bezig een arrestant over te brengen naar het bureau Flierbosdreef, waar de arrestant aan een hulpofficier zou worden voorgeleid – opschudding heeft veroorzaakt en na (een) door [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] gegeven bevel(en) zich niet heeft verwijderd, immers - is hij [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en de arrestant (zeer) dicht genaderd en is hij op (zeer) korte afstand voor hen gaan en blijven lopen, en/of - heeft hij (aldus) de doorgang aan [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en de arrestant versperd of bemoeilijkt, en/of - heeft hij beeldopnames gemaakt met een videocamera, waardoor of waarna de arrestant zich verzette tegen het transport; (artikel 185 Wetboek van Strafrecht) Subsidiair: hij op of omstreeks 09 september 2006 te Amsterdam toen de hoofdagent bij de regiopolitie Amsterdam/Amstelland [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten [naam] als verdachte van overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde die genoemde [naam], ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau Flierbosdreef, deze door die opsporingsambtena(a)r(en) ter uitvoering van het bepaalde in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering ondernomen handeling(en) opzettelijk heeft belet en/of belemmerd en/of verijdeld, door voortdurend voor de voeten (op een afstand soms van ongeveer 30 centimeter) te lopen van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (met hun aangehouden verdachte) en/of meerdere malen die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] de doorgang te beletten en/of de doorgang voor die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] te hinderen; (artikel 184 Wetboek van Strafrecht) 2. Voorvragen … 3. Waardering van het bewijs De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 9 september 2006 te Amsterdam, op of nabij het voor het publiek toegankelijke Anton de Komplein, waar hoofdagenten van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland [verbalisant 1] en [verbalisant 2] werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening - zij waren bezig een arrestant over te brengen naar het bureau Flierbosdreef, waar de arrestant aan een hulpofficier zou worden voorgeleid – opschudding heeft veroorzaakt en na door [verbalisant 1] gegeven bevelen zich niet heeft verwijderd, immers - is hij [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en de arrestant (zeer) dicht genaderd en is hij op (zeer) korte afstand voor hen gaan en blijven lopen, en - heeft hij (aldus) de doorgang aan [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en de arrestant bemoeilijkt. 4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 4.1 Vaststaande feiten De rechtbank stelt de navolgende feiten vast. Op 9 september 2006 waren de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bezig een arrestant, hierna te noemen [arrestant], te vervoeren van het Anton de Komplein naar het politiebureau Flierbosdreef. Op het plein was die dag een festival gaande met de naam ‘Dag van 1000 culturen’, waarop een groot aantal bezoekers was afgekomen. Verbalisanten zagen verdachte van de overbrenging van [arrestant] met een videocamera opnames maken. Zij vorderden meermalen dat verdachte meer afstand moest bewaren. Zij voelden zich gehinderd, omdat verdachte op zeer korte afstand aan het filmen was. Zij konden hierdoor de aangehouden verdachte niet op behoorlijke wijze overbrengen. [arrestant] ging zich namelijk door de aanwezigheid van verdachte heviger verzetten tegen zijn overbrenging. Verdachte liep tijdens het filmen bovendien voornamelijk achteruit en struikelde daardoor over een scheerlijn van een van de marktkraampjes, die zij op weg naar het politiebureau passeerden. Daarop hielden verbalisanten verdachte aan ter zake van overtreding van artikel 185 Wetboek van Strafrecht (Sr). 4.2 Standpunt verdediging De raadsman heeft bepleit dat de aanhouding van [arrestant] op een ongegrond gegeven bevel berustte. Dat betekent volgens hem dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening handelden. De raadsman heeft tevens bepleit dat geen sprake was van opschudding in de zin van artikel 185 Sr. Verdachte filmde al lopend op voldoende afstand de overbrenging van de arrestant [arrestant] naar het politiebureau. Hierdoor werd geen opschudding veroorzaakt. Uit het dossier blijkt ook overigens niet dat op enig moment opschudding is veroorzaakt. Evenmin blijkt dat verdachte de vorderingen van verbalisant [verbalisant 1] om meer afstand te bewaren daadwerkelijk heeft gehoord, zodat geen sprake is van een bevel in de zin van artikel 185 Sr. Verdachte dient volgens de raadsman op grond van het bovenstaande van het primair telastegelegde te worden vrijgesproken. In het kader van artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft de raadsman betoogd dat, ook al zou zijn cliënt de overbrenging op enigerlei wijze hebben belemmerd, hij dat mocht doen in de hoedanigheid van journalist, zodat hij gezien de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) in het belang van de vrije nieuwsgaring een verstrekkende bescherming genoot. 4.3 Standpunt officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte de overbrenging van [arrestant] door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op een dermate korte afstand heeft gefilmd dat hij hun vrije doorgang heeft versperd en daardoor de uitoefening van de taak van verbalisanten heeft bemoeilijkt. Verbalisanten hebben verdachte meermalen gevorderd meer afstand te bewaren. Dat verdachte deze vorderingen niet heeft gehoord, acht de officier van justitie niet aannemelijk. Verdachte heeft opzettelijk geen gehoor gegeven aan de vorderingen. Tevens ging de arrestant [arrestant] zich heviger tegen de overbrenging verzetten, toen hij merkte dat deze gefilmd werd. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opschudding heeft veroorzaakt in de zin van artikel 185 Sr. In het kader van artikel 10 EVRM heeft de officier van justitie aangevoerd dat het bevel meer afstand te bewaren was gebaseerd op de wet en noodzakelijk was in een democratische samenleving ter voorkoming van wanordelijkheden. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben nadrukkelijk niet van verdachte gevorderd te stoppen met filmen. Er is geen reden aan te nemen dat verdachte de overbrenging niet even goed op iets meer afstand met zijn camera had kunnen vastleggen. Ook overigens is niet gebleken dat verbalisanten op enigerlei wijze hebben geprobeerd verdachte het filmen te beletten. 4.4 Beoordeling op grond van artikel 185 Sr De rechtbank is, in tegenstelling tot de raadsman, van oordeel dat onrechtmatigheid van de aanhouding van [arrestant] niet tot gevolg heeft dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren. De feitelijke aanhouding van [arrestant] was verricht door de verbalisant [verbalisant 3]. Op het moment dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [arrestant] overnamen van [verbalisant 3] en hem op zijn verzoek overbrachten naar het politiebureau Flierbosdreef, ontstond een nieuw toetsingsmoment. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De rechtbank acht bewezen dat verdachte tijdens de overbrenging van [arrestant] door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opschudding in de zin van artikel 185 Sr heeft veroorzaakt. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Verdachte heeft de overbrenging van [arrestant] door de verbalisanten op korte afstand al lopend gevolgd en gefilmd. Op grond van onder andere de verklaring van de getuige [getuige] ter terechtzitting van 21 april 2008 is in ieder geval aannemelijk dat verdachte met zijn camera om de verbalisanten en hun arrestant heen cirkelde. De verklaring van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat verdachte hen gedurende de overbrenging op een afstand van niet meer dan 30 centimeter heeft gefilmd, is niet aannemelijk. Evenmin aannemelijk is echter wat verdachte daarover zelf heeft verklaard, namelijk dat hij de hele tijd op een afstand van drie à vier meter is gebleven. Uit de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] ter terechtzitting van 19 mei 2008 blijkt dat hij verdachte een aantal malen heeft weggeduwd. Verdachte betwist ook niet door verbalisant [verbalisant 1] geduwd te zijn. Verdachte is dus in ieder geval op een of meer momenten zeer dichtbij de verbalisanten geweest. Aannemelijk is ook niet dat verdachte niet heeft gehoord dat verbalisant [verbalisant 1] meermalen goed verstaanbaar van hem heeft gevorderd dat hij meer afstand moest bewaren. Zoals uit de verklaringen van alle betrokkenen blijkt, was op het plein een podium aanwezig, waarop een bandje luide muziek speelde. Vóór het podium kon men elkaar zeer slecht verstaan door de luide muziek. Vanaf het moment dat verbalisanten het podium en de daarbij behorende geluidsboxen waren gepasseerd, kan het niet anders dan dat verdachte de vorderingen van verbalisant [verbalisant 1] in ieder geval in essentie heeft gehoord. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte zich op vordering daartoe van de verbalisant [verbalisant 1] niet heeft verwijderd. De rechtbank acht niet bewezen dat [arrestant] door of na de aanwezigheid van verdachte zich tegen zijn overbrenging ging verzetten. Het verzet van [arrestant] werd hoogstens verergerd door de aanwezigheid van verdachte. De vraag die vervolgens in het kader van artikel 185 Sr door de rechtbank moet worden beantwoord, is of verdachte, door op voornoemde wijze te handelen, opschudding heeft veroorzaakt door de stilte te verstoren of de normale gang van zaken te bemoeilijken of wanordelijkheden te veroorzaken. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van opschudding in de zin van artikel 185 Sr, moet niet alleen het gedrag van verdachte op zichzelf beschouwd beoordeeld worden. Artikel 185 Sr vormt zoals in deze zaak toegepast namelijk een wettelijke uitzondering op het grondrecht van vrijheid van meningsuiting, zoals verankerd in onder meer artikel 10 van het EVRM. De rechtbank zal deze zaak dan ook mede beoordelen in het licht van de jurisprudentie van het EHRM inzake de vrijheid van meningsuiting. Uit deze jurisprudentie valt af te leiden welke feiten en omstandigheden van het geval nog meer een rol moeten spelen bij de beoordeling van de vraag of het verweten gedrag van verdachte als het veroorzaken van is aan te merken. 4.5 Beoordeling in het licht van artikel 10 EVRM Artikel 10 EVRM beschermt de vrijheid van meningsuiting. Het EHRM heeft een uitvoerige jurisprudentie ontwikkeld met betrekking tot de verschillende aspecten van artikel 10 EVRM. Het EHRM heeft daarin keer op keer benadrukt dat de vrijheid van meningsuiting een van de meest essentiële fundamenten van de democratische rechtstaat vormt en tevens een voorwaarde voor haar ontwikkeling als geheel en voor de ontwikkeling van de individuen binnen die rechtstaat. Het recht op vrije meningsuiting, zoals neergelegd in het eerste lid van artikel 10 EVRM, kan ingevolge het tweede lid van dat artikel worden onderworpen aan beperkingen die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van onder meer het voorkomen van wanordelijkheden. Artikel 10, eerste lid EVRM laat vrijwel geen ruimte voor beperkingen op het recht van de pers op vrije nieuwsgaring, dat eveneens wordt beschermd door artikel 10 EVRM. De pers speelt een vitale rol in een democratische samenleving. Met inachtneming van de rechten en reputatie van anderen, bestaat de taak van de pers uit het verstrekken van informatie en ideeën over alle kwesties van openbaar belang. De pers heeft niet alleen de taak om deze informatie te verstrekken, het publiek heeft het recht deze informatie te ontvangen. ‘Were it otherwise, the press would be unable to play its vital role of public watchdog’. In het onderhavige geval kan de wettelijke basis worden gevonden in artikel 185 Sr. Voorts is de vordering gedaan ter voorkoming van wanordelijkheden, zodat ook aan deze voorwaarde van artikel 10, tweede lid EVRM is voldaan. Dat betekent dat de vraag moet worden beantwoord of de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting noodzakelijk is in een democratische samenleving. Bij de beantwoording van de vraag of een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting noodzakelijk is in een democratische samenleving, is met name van belang of een dringende maatschappelijke noodzaak (pressing social need) bestaat het recht van vrije meningsuiting te beperken en of een dergelijke beperking proportioneel is ten aanzien van het doel dat daarmee wordt beoogd. Ten slotte is van belang dat de staat in kwestie kan aantonen dat de inbreuk relevant en voldoende is. Bij de beoordeling van de vraag of een maatschappelijke noodzaak als voornoemd bestaat, wordt aan de staat een bepaalde beoordelingsvrijheid (margin of appreciation) gegeven. Het hangt sterk af van de omstandigheden van het geval welke mate van beoordelingsruimte aan de staat in kwestie wordt overgelaten. De rechtbank acht in dat kader de volgende omstandigheden van belang. De aanhouding van verdachte vormt in beginsel een inbreuk op zijn recht van vrije nieuwsgaring, zoals beschermd door artikel 10 EVRM. De rechtbank is echter van oordeel dat de verbalisanten een gerechtvaardigd belang hadden om, in het kader van het voorkomen van wanordelijkheden, verdachte op grotere afstand te houden. Zij waren immers onder drukke en chaotische omstandigheden bezig [arrestant] naar het politiebureau te brengen. Om de overbrenging van [arrestant] zo snel en goed mogelijk te laten verlopen konden zij van verdachte vorderen dat hij op grotere afstand bleef. Bovendien werd verdachte daardoor niet belet in zijn vermogen de overbrenging van [arrestant] naar het politiebureau te filmen. Hij had de overbrenging vanaf een grotere afstand kunnen vastleggen. De inbreuk op zijn recht van vrije meningsuiting was noodzakelijk in een democratische samenleving ter voorkoming van wanordelijkheden. Het optreden van verbalisanten was bovendien proportioneel gelet op het nagestreefde doel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat artikel 10 EVRM niet is geschonden door het optreden van verbalisanten. 4.6. Terug naar de toepassing van artikel 185 Sr Op grond van hetgeen in paragraaf 4.4. en 4.5. is overwogen, is aannemelijk dat het gedrag van verdachte op een of meer momenten hinderlijk is geweest en dat hij daardoor de normale gang van zaken bij de overbrenging van [arrestant] heeft bemoeilijkt. De verbalisanten hadden in het kader van de uitoefening van hun taak ter voorkoming van opschudding een gerechtvaardigd belang verdachte op grotere afstand te willen houden. De rechtbank acht bewezen dat verdachte het te laste gelegde heeft begaan. 5. De strafbaarheid van het feit Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen en maatregelen De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem onder primair bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 200,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met een proeftijd van 2 jaar. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 185 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart bewezen dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: Bij een terechtzitting of ter plaatse waar een ambtenaar in het openbaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening werkzaam is, opschudding veroorzaken en na het door of vanwege het bevoegd gezag gegeven bevel zich niet te verwijderen. Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 200,- (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 4 dagen. Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. Bosma, voorzitter, mrs. W.F. Korthals Altes en H.P. van der Lelie, rechters, in tegenwoordigheid van R. Kouwenhoven, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2008.