Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD3136

Datum uitspraak2008-05-15
Datum gepubliceerd2008-06-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4790 ANW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beëindiging halfwezenuitkering ingevolge ANW. Is betrokkene nabestaande in de zin van de wet? Behoefteprincipe.


Uitspraak

05/4790 ANW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 juni 2005, 04/2506 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb). Datum uitspraak: 15 mei 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. E.J. Bonnist, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2008. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.J.H. Roebroek. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg. II. OVERWEGINGEN Appellante heeft op 14 mei 2002 een halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd in verband met het overlijden op 7 september 2001van haar dochter, zijnde de moeder van haar kleinkind [S.] die sedert 12 september 2001 bij appellante woont. Op 15 april 2002 is [S.] onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg te Amersfoort en is appellante als pleegouder van [S.] aangewezen. Bij besluit van 15 november 2002 heeft de Svb aan appellante met ingang van september 2001 een halfwezenuitkering toegekend. Bij besluit van 9 juli 2004 heeft de Svb de halfwezenuitkering beëindigd, omdat gebleken is dat appellante voor [S.] een pleegzorgvergoeding ontvangt van € 13,77 per dag. Nu een derde in belangrijke mate in het onderhoud van [S.] bijdraagt, behoeft appellante niet (nogmaals) door middel van de ANW te worden gecompenseerd voor de aanwezigheid van een halfwees in dat huishouden, aldus de Svb. De toekenning van het recht op halfwezenuitkering is derhalve onjuist gebleken en moet in principe worden beëindigd per 1 juli 2004. Besloten is echter een afbouwregeling toe te passen waarbij met ingang van 1 juli 2005 de halfwezenuitkering zal worden beëindigd. Bij besluit van 31 augustus 2004 heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 juli 2004 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de Svb overwogen dat voor de uitleg van het begrip “zorg dragen als ware hij ouder” als geformuleerd in artikel 22, tweede lid, van de ANW aansluiting is gezocht bij het begrip “als een eigen kind onderhouden” in de Regeling gelijkstelling pleegkinderen. Hieruit vloeit voort dat indien door derden in belangrijke mate wordt bijgedragen in het levensonderhoud van het kind er geen sprake is van zorg dragen als ware hij ouder. De rechtbank heeft het standpunt van de Svb onderschreven. De rechtbank is van oordeel dat aan de Svb beoordelingsruimte toekomt ten aanzien van de uitleg van de in artikel 22, tweede lid, van de ANW neergelegde voorwaarde “als ware hij ouder” zorgdragen, nu deze niet zonder meer voor één uitleg vatbaar is. De Svb heeft het begrip zorgdragen voor een halfwees als ware hij ouder, zoals bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de ANW, in redelijkheid kunnen uitleggen als het onderhouden en opvoeden van een kind als een eigen kind in de zin van de AKW en de Regeling gelijkstelling pleegkinderen. In hoger beroep is namens appellante nog aangevoerd dat naar haar mening met betrekking tot de situatie van artikel 22, tweede lid, van de ANW, door de wetgever beoogd is de feitelijke situatie, zoals de aard van de verhouding tussen de halfwees en de verzorger, voorop te stellen. De Raad overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1, onder d, van de ANW wordt als nabestaande aangemerkt de echtgenoot van degene, die op de dag van overlijden verzekerd is op grond van deze wet. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de ANW heeft recht op een halfwezenuitkering de nabestaande die een halfwees heeft, jonger dan 18 jaar, die niet tot het huishouden van een ander behoort. In artikel 22, tweede lid, van de ANW is voor het recht op halfwezenuitkering een uitbreiding aan het begrip nabestaande gegeven. Het begrip “nabestaande” is in die bepaling nader gedefinieerd als de ouder van een halfwees of de persoon die als ware hij ouder zorg draagt voor een halfwees, die tot zijn huishouden behoort. Ter nadere invulling van het begrip “zorg dragen als ware hij ouder” heeft de Svb beleid geformuleerd, welk beleid is neergelegd in paragraaf 1.4.1 van de Beleidsregels 2004. Als nabestaande die zorg draagt als ware hij ouder wordt aangemerkt de persoon tot wiens huishouden de halfwees duurzaam behoort, tenzij in het onderhoud van de halfwees in belangrijke mate wordt bijgedragen door derden, niet zijnde de nog levende ouder of een andere persoon die van rechtswege verplicht is bij te dragen in het onderhoud van het kind. Hierbij heeft de Svb aansluiting gezocht bij de eerder genoemde Regeling gelijkstelling pleegkinderen (Stcrt. 2002, 236). Met deze op grond van artikel 8 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) getroffen Regeling is beoogd een gelijkstelling met het begrip “pleegkind” te bewerkstelligen voor de onbillijk geachte situatie dat een kind niet als pleegkind in de zin van artikel 7, tiende lid, van de AKW kan worden aangemerkt, omdat niet aan de in de jurisprudentie geformuleerde eis van de exclusieve opvoedingsrelatie kan worden voldaan, terwijl wel feitelijk in de verzorging wordt voorzien. Volgens de Regeling gelijkstelling pleegkinderen vindt (onder meer) gelijkstelling met een pleegkind plaats als het kind tot het huishouden behoort van een verzekerde en als een eigen kind wordt onderhouden en wordt verzorgd. Hierbij is als toelichting gegeven dat geen sprake kan zijn van gelijkstelling met een pleegkind indien door derden in de kosten van dit kind wordt bijgedragen, bijvoorbeeld wanneer een pleeggeldvergoeding wordt verstrekt. In geschil is de vraag of de Svb terecht de aan appellante toegekende halfwezenuitkering heeft beëindigd, omdat zij niet kan worden aangemerkt als nabestaande in de zin van artikel 22, tweede lid, van de ANW. De Raad overweegt allereerst dat uit de redactie van artikel 22, tweede lid, van de ANW kan worden opgemaakt dat niet is bedoeld iedere verzorger van een halfwees in aanmerking te laten komen voor een uitkering, doch alleen de verzorger die “zorg draagt als ware hij ouder”. Nu ook in de wetsgeschiedenis bij dit artikel geen aanknopingspunten te vinden zijn met betrekking tot de uitleg van dat begrip en het in de wet neergelegde begrip “zorg dragen als ware hij ouder” voor verschillende interpretaties vatbaar kan zijn, is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat de Svb bevoegd was aan dit begrip een nadere invulling te geven. Dienaangaande overweegt de Raad voorts het volgende. Met de in artikel 22, tweede lid, van de ANW neergelegde term “zorg dragen als ware hij ouder” is naar ’s Raads oordeel gedoeld op de situatie dat de verzorger van de halfwees zowel de feitelijke verzorging op zich heeft genomen als ook het onderhoud van het kind, zoals een ouder dat ten opzichte van zijn eigen kind in het algemeen doet. Dit betekent in beginsel dat indien door een derde, niet zijnde de nog levende ouder of een andere onderhoudsplichtige, een substantiële financiële bijdrage wordt geleverd aan de verzorging van de halfwees, geen sprake is van het door de verzorger onderhouden van een kind in bovenbedoelde zin. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat aan de regelgeving van de ANW het behoefteprincipe ten grondslag ligt, hetgeen ook blijkt uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot de halfwezenuitkering waarin tot uiting is gebracht dat deze uitkering bedoeld is als bijdrage aan het onderhoud en de verzorging van kinderen die door het overlijden van de ouder in financieel opzicht compensatie behoeven. Bovenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat indien door de verzorger van de halfwees een van overheidswege verstrekte pleeggeldvergoeding wordt ontvangen, welke voor het onderhoud en de verzorging van het kind in beginsel kostendekkende geacht wordt te zijn of anderszins een financiële bijdrage wordt ontvangen van een derde van een zodanige omvang als in het onderhavige geval, niet is voldaan aan het onderhoudsvereiste dat als essentieel element deel uitmaakt van het begrip “zorg dragen als ware hij ouder”. Dit betekent dat de Svb terecht de aan appellante toegekende halfwezenuitkering heeft beëindigd op de grond dat zij niet als nabestaande in de zin van artikel 22, tweede lid, van de ANW kan worden beschouwd. Uit het vorenstaande blijkt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2008. (get.) M.M. van der Kade. (get.) M. Pijper. AR