Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD3182

Datum uitspraak2008-05-15
Datum gepubliceerd2008-06-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5541 ANW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Begrip "nabestaande". Afwijzing aanvraag om een halfwezenuitkering ingevolge de ANW, op de grond dat een andere instantie in belangrijke mate in de kosten van het levensonderhoud van het pleegkind voorziet.


Uitspraak

06/5541 ANW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 9 augustus 2006, 05/2202 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Betrokkene] (hierna: betrokkene) en appellant. Datum uitspraak: 15 mei 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Voorts heeft appellant een nader stuk in het geding gebracht. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg. Betrokkene is niet verschenen. II. OVERWEGINGEN Betrokkene heeft op 8 mei 2005 een halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd in verband met het overlijden op 28 december 2004 van de vader van haar pleegkind [T.]. Op het aanvraagformulier heeft betrokkene aangegeven dat Bureau Jeugdzorg bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van [T.]. Vervolgens is gebleken dat betrokkene van Bureau Jeugdzorg Heerenveen een maandelijkse pleegzorgvergoeding ontvangt van ongeveer € 500,- per maand. Bij besluit van 24 juni 2005 heeft appellant de aanvraag om een halfwezenuitkering afgewezen op de grond dat een andere instantie in belangrijke mate in de kosten van het levensonderhoud van [T.] voorziet. Bij besluit van 8 november 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 24 juni 2005 ongegrond verklaard onder de overweging dat betrokkene een pleeggeldvergoeding ontvangt van € 500,- per maand en betrokkene conform de beleidsregels die appellant hanteert niet kan worden aangemerkt als nabestaande in de zin van artikel 22, tweede lid, van de ANW, omdat in het onderhoud van de halfwees in belangrijke mate wordt bijgedragen door een derde. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene, zijnde de persoon die als ware hij ouder zorg draagt voor een halfwees, in beginsel moet worden aangemerkt als nabestaande in de zin van artikel 22, tweede lid, van de ANW. De ANW biedt aan appellant niet de ruimte om bij beleidsregels een nader invulling of beperking te geven aan het begrip “nabestaande”. Het bestreden besluit berust volgens de rechtbank dan ook op een ondeugdelijke motivering. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de wetgever met artikel 22, tweede lid, van de ANW een gelijkstellingsbepaling heeft geformuleerd, met de bedoeling niet iedere verzorger van een halfwees aan te wijzen als nabestaande, maar slechts de persoon die als ware hij ouder zorg draagt voor een halfwees, die tot zijn huishouden behoort. Relevant is hoe de vage wetsterm “als ware hij ouder zorg draagt” moet worden geïnterpreteerd. Appellant heeft aan deze wetsterm in haar beleidsregels van 2005 in paragraaf 1.4.1. de uitleg gegeven dat niet aan die term is voldaan als in het onderhoud van de halfwees in belangrijke mate wordt bijgedragen door derden, voor welke norm aansluiting is gezocht bij de Regeling gelijkstelling pleegkinderen. De Raad overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1, onder d, van de ANW wordt als nabestaande aangemerkt de echtgenoot van degene, die op de dag van overlijden verzekerd is op grond van deze wet. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de ANW heeft recht op een halfwezenuitkering de nabestaande die een halfwees heeft, jonger dan 18 jaar, die niet tot het huishouden van een ander behoort. In artikel 22, tweede lid, van de ANW is voor het recht op halfwezenuitkering een uitbreiding aan het begrip nabestaande gegeven. Het begrip “nabestaande” is in die bepaling nader gedefinieerd als de ouder van een halfwees of de persoon die als ware hij ouder zorg draagt voor een halfwees, die tot zijn huishouden behoort. Ter nadere invulling van het begrip “zorg dragen als ware hij ouder” heeft appellant beleid geformuleerd, welk beleid is neergelegd in paragraaf 1.4.1 van de Beleidsregels 2005. Als nabestaande die zorg draagt als ware hij ouder, wordt aangemerkt de persoon tot wiens huishouden de halfwees duurzaam behoort, tenzij in het onderhoud van de halfwees in belangrijke mate wordt bijgedragen door derden, niet zijnde de nog levende ouder of een andere persoon die van rechtswege verplicht is bij te dragen in het onderhoud van het kind. Hierbij heeft appellant aansluiting gezocht bij de eerder genoemde Regeling gelijkstelling pleegkinderen (Stcrt. 2002, 236). Met deze op grond van artikel 8 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) getroffen Regeling is beoogd een gelijkstelling met het begrip “pleegkind” te bewerkstelligen voor de onbillijk geachte situatie dat een kind niet als pleegkind in de zin van artikel 7, tiende lid, van de AKW kan worden aangemerkt, omdat niet aan de in de jurisprudentie geformuleerde eis van de exclusieve opvoedingsrelatie kan worden voldaan, terwijl wel feitelijk in de verzorging wordt voorzien. Volgens de Regeling gelijkstelling pleegkinderen vindt (onder meer) gelijkstelling met een pleegkind plaats als het kind tot het huishouden behoort van een verzekerde en als een eigen kind wordt onderhouden en wordt verzorgd. Hierbij is als toelichting gegeven dat geen sprake kan zijn van gelijkstelling met een pleegkind indien door derden in de kosten van dit kind wordt bijgedragen, bijvoorbeeld wanneer een pleeggeldvergoeding wordt verstrekt. In geschil is de vraag of appellant terecht heeft geweigerd een halfwezenuitkering aan betrokkene toe te kennen, omdat zij niet kan worden aangemerkt als nabestaande in de zin van artikel 22, tweede lid, van de ANW. De Raad overweegt allereerst dat uit de redactie van artikel 22, tweede lid, van de ANW kan worden opgemaakt dat niet is bedoeld iedere verzorger van een halfwees als nabestaande in aanmerking te laten komen voor een uitkering, doch alleen de verzorger die “zorg draagt als ware hij ouder”. Nu ook in de wetsgeschiedenis bij dit artikel geen aanknopingspunten te vinden zijn met betrekking tot de uitleg van dat begrip en het in de wet neergelegde begrip “zorg dragen als ware hij ouder” voor verschillende interpretaties vatbaar kan zijn, is de Raad - anders dan de rechtbank - van oordeel dat appellant bevoegd was aan dit begrip een nadere invulling te geven. Dienaangaande overweegt de Raad voorts het volgende. Met de in artikel 22, tweede lid, van de ANW neergelegde term “zorg dragen als ware hij ouder” is naar ’s Raads oordeel gedoeld op de situatie dat de verzorger van de halfwees zowel de feitelijke verzorging op zich heeft genomen als ook het onderhoud van het kind, zoals een ouder dat ten opzichte van zijn eigen kind in het algemeen doet. Dit betekent in beginsel dat indien door een derde, niet zijnde de nog levende ouder of een andere onderhoudsplichtige, een substantiële financiële bijdrage wordt geleverd aan de verzorging van de halfwees, geen sprake is van het door de verzorger onderhouden van een kind in bovenbedoelde zin. De Raad heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat aan de regelgeving van de ANW het behoefteprincipe ten grondslag ligt, hetgeen ook blijkt uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot de halfwezenuitkering, waarin tot uiting is gebracht dat de uitkering bedoeld is als bijdrage aan het onderhoud en de verzorging van kinderen die door het overlijden van de ouder in financieel opzicht compensatie behoeven. Bovenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat indien door de verzorger van de halfwees een van overheidswege verstrekte pleeggeldvergoeding wordt ontvangen, welke voor het onderhoud en de verzorging van het kind in beginsel kostendekkend geacht wordt te zijn of anderszins een financiële bijdrage wordt ontvangen van een derde van een zodanige omvang als in het onderhavige geval, niet is voldaan aan het onderhoudsvereiste dat als essentieel element deel uitmaakt van het begrip “zorg dragen als ware hij ouder”. Dit betekent dat appellant betrokkene terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor een halfwezenuitkering, omdat zij geen nabestaande is, zoals bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de ANW. Uit het voorgaande volgt dan het hoger beroep slaagt, dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat het inleidend beroep alsnog ongegrond dient te worden verklaard. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2008. (get.) M.M. van der Kade. (get.) M. Pijper. AR