Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD3187

Datum uitspraak2008-06-06
Datum gepubliceerd2008-06-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers43788
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikelen 220 en 243 Gemeentewet. Vrijstelling onroerendezaakbelastingen wegens gebruik. Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen. Duurzaam verblijf houden.


Uitspraak

Nr. 43.788 6 juni 2008 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 november 2006, nr. 04/00429, betreffende een aanslag in de onroerendezaakbelastingen. 1. Het geding in feitelijke instantie Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 wegens het gebruik van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: de onroerende zaak) een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Onderbanken opgelegd. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Onderbanken (hierna: de heffingsambtenaar) gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Onderbanken (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend. 3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. 3.1.1. Belanghebbende heeft de Duitse nationaliteit. Sinds zijn komst naar Nederland is belanghebbende als burgerpersoneelslid werkzaam bij het onderdeel NAPMA van de NAVO-strijdkrachten op de locatie Q. 3.1.2. Belanghebbende heeft de onroerende zaak sinds 31 januari 1992 in eigendom. Op 1 januari 2003 was belanghebbende gebruiker van de onroerende zaak. 3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende voor het jaar 2003 terecht is aangeslagen in de onroerendezaakbelastingen wegens het gebruik van de onroerende zaak. 3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een vrijstelling van onroerendezaakbelastingen wegens het gebruik van de onroerende zaak. Het Hof heeft hiervoor in onderdeel 4.2 van zijn uitspraak redengevend geoordeeld dat de onderhavige belasting niet kan worden gerekend tot de belasting op het salaris en de emolumenten als bedoeld in artikel 19 van het Verdrag nopens de rechtspositie van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, van de nationale vertegenwoordigers bij haar organen en van haar internationale staf (Verdrag van Ottawa van 20 september 1951, Tractatenblad 1953, no. 9). Voorts heeft het Hof in onderdeel 4.5 van zijn uitspraak redengevend geoordeeld dat belanghebbende op grond van artikel 5, lid 2, van de Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997 van 20 december 1996, Stcrt. 1996, 249 (hierna: de Regeling) niet in aanmerking komt voor een vrijstelling, omdat belanghebbende duurzaam in Nederland verblijf houdt, nu hij sedert 1992 onafgebroken hier te lande verblijf houdt en niet is gebleken dat hij op de peildatum van plan was Nederland metterwoon te verlaten. Tegen deze oordelen richten zich de klachten van belanghebbende. 3.4. Artikel 1, lid 1, aanhef en letter a, van de Regeling houdt in de vrijstelling van gemeentelijke belastingen wat betreft "de onroerende-zaakbelasting van het gebruik van onroerende zaken". Artikel 3, lid 2, van de Regeling luidt, voor zover hier van belang: "Van de in artikel 1, eerste lid, onderdelen a, (...) genoemde belastingen zijn vrijgesteld de leden van diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van andere mogendheden (...), mits zij geen Nederlander zijn en zij niet duurzaam verblijf houden in Nederland." Artikel 5 van de Regeling luidt: "1. Van de in artikel 1, eerste lid, onderdelen a (...), genoemde belastingen zijn vrijgesteld: (... Hoge Raad: volgt een opsomming van personen in dienst van of werkzaam bij de NAVO of NAVO-gerelateerde organisaties ...). 2. Personen die Nederlander zijn, en personen die in Nederland duurzaam verblijf houden, zijn van de vrijstelling, genoemd in het eerste lid, uitgezonderd." 3.5. De Toelichting bij de Regeling in Staatscourant 1996, nr. 249, luidt, voor zover hier van belang: "1. Algemeen De Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997 is gebaseerd op artikel 243 Gemeentewet. Dit artikel geeft de ministers van Binnenlandse Zaken en van Financiën de bevoegdheid om nadere regels te geven over vrijstelling van gemeentelijke belastingen wanneer het volkenrecht of het internationale gebruik naar hun oordeel tot zo'n vrijstelling noodzaakt. Voor de diplomatieke vrijstellingen is met name het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van belang. De vrijstellingen die gelden voor consulaire vertegenwoordigingen en hun leden, vinden hun grondslag in het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen. Beide verdragen van Wenen geven een minimumniveau van fiscale privileges. Begrippen die in de regeling gebruikt worden, komen overeen met de terminologie van de Weense verdragen. (...)" Inzake artikel 5 luidt de toelichting onder meer: "(...) Overeenkomstig artikel 3, tweede lid, geeft het tweede lid aan dat de vrijstelling niet geldt voor personen die Nederlander zijn, dan wel duurzaam verblijf houden in Nederland." 3.6.1. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken heeft op 25 maart 1997 aan alle Nederlandse gemeenten de 'Circulaire over de Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997' (hierna: de Circulaire) verzonden. In de Circulaire wordt onder meer het volgende opgemerkt: "(...) De leden van een vertegenwoordiging komen voor een aantal vrijstellingen in aanmerking, mits zij geen Nederlander zijn en zij niet duurzaam verblijf houden in Nederland (DV-status). Deze voorwaarde geldt ook voor personen die voor een bijzondere internationale vrijstelling in aanmerking komen (artikel 5). Wanneer een persoon gaat werken bij een vertegenwoordiging of internationale organisatie, dan wordt de gemeente waar hij woonachtig is, hiervan op de hoogte gesteld. Daarbij wordt ook aangegeven welke status de persoon heeft. Wanneer in de statuscode de letters DV voorkomen, betekent dit dat de persoon is aangemerkt als duurzaam in Nederland verblijvend. In dat geval dient geen vrijstelling van gemeentelijke heffingen verleend te worden. Of een persoon in dit verband al dan niet als duurzaam in Nederland verblijvend wordt aangemerkt, wordt bepaald door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Directie Kabinet en Protocol. Hierbij is van doorslaggevend belang of de persoon op het moment van indiensttreding bij een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging of internationale organisatie reeds in het bezit was van een verblijfsvergunning. Indien er twijfels bestaan over de status van een persoon of wanneer niet geheel duidelijk is of een persoon al dan niet duurzaam verblijf houdt in Nederland, dan kan altijd navraag worden gedaan bij de Directie Kabinet en Protocol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. (...) Artikel 5 voorziet in vrijstelling van het gebruikersdeel van de OZB en van het gebruikersdeel van de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten ten behoeve van militairen en burgers die zijn verbonden aan strijdkrachten van NAVO-landen. Ik wil daarbij opmerken dat in die gevallen waarin de vrijstelling aan één gezinslid is verleend, het niet in de rede ligt dat in deze gevallen aanslagen worden opgelegd aan niet-vrijgestelde inwonende gezinsleden. (...)" 3.6.2. In de Circulaire Gemeentefonds van 30 mei 2001 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, onder '8.3 Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen' aan de gemeentebesturen medegedeeld: "(...) BZK biedt nadere informatie over de regeling aan op het internet, o.a. de integrale tekst van de Regeling zoals die luidt per 1 januari 2001 en een geactualiseerde toelichting (...)". In die toelichting wordt over het begrip 'duurzaam verblijf' medegedeeld: "Onder het begrip 'duurzaam verblijf houden' wordt het volgende verstaan. Wanneer een persoon gaat werken bij een vertegenwoordiging of internationale organisatie, dan wordt de gemeente waar hij woonachtig is, hiervan op de hoogte gesteld door het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarbij wordt ook aangegeven welke status de persoon heeft. Wanneer in de statuscode de letters DV voorkomen, betekent dit dat de persoon is aangemerkt als duurzaam in Nederland verblijvend. In dat geval dient geen vrijstelling van gemeentelijke belastingen verleend te worden. Of een persoon in dit verband al dan niet als duurzaam in Nederland verblijvend wordt aangemerkt, wordt bepaald door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Directie Kabinet en Protocol. Voor de statusverlening door het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij nieuwe aanmeldingen van administratief, technisch en bedienend personeel, alsmede particuliere bedienden, is met ingang van 1 januari 2000 niet langer de termijn van verblijf in Nederland voorafgaand aan indiensttreding bepalend, maar het feit of het betrokken personeelslid door de zendstaat is uitgezonden dan wel lokaal is geworven. Voor uitgezonden personeelsleden die thans als administratief, technisch en bedienend personeel op een missie werkzaam zijn, geldt dat zij na 10 jaar in Nederland werkzaam te zijn geweest door het Ministerie van Buitenlandse Zaken als duurzaam verblijf houdend in Nederland worden beschouwd. Indien er twijfels bestaan over de status van een persoon of wanneer niet geheel duidelijk is of een persoon al dan niet duurzaam verblijf houdt in Nederland, dan kan altijd navraag worden gedaan bij de Directie Kabinet en Protocol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken." 3.7.1. Buiten geschil is dat belanghebbende in dienst is van een van de in artikel 5, lid 1, van de Regeling vermelde NAVO-onderdelen en niet de Nederlandse nationaliteit bezit. Alsdan blijft de vrijstelling buiten toepassing indien hij duurzaam verblijf houdt in Nederland, als bedoeld in artikel 5, lid 2, van de Regeling. 3.7.2. De Regeling beoogt blijkens haar inhoud en de daarop gegeven toelichtingen uitvoering te geven aan het internationale gebruik, zoals dat voortvloeit uit verdragen en uit (zetel-)overeenkomsten die Nederland heeft gesloten met internationale organisaties die zich in Nederland hebben gevestigd. Dat brengt mede dat de in de Regeling vermelde begrippen dienen te worden uitgelegd overeenkomstig de betekenis die zij hebben in die verdragen en overeenkomsten, zoals ook in de toelichting bij de Regeling is vermeld. Daaraan hebben de in artikel 243 van de Gemeentewet bedoelde bewindslieden inhoud gegeven door de beslissing dienaangaande over te laten aan de Minister van Buitenlandse Zaken, die namens de Nederlandse Staat is betrokken bij de totstandkoming en naleving van de in de Regeling genoemde verdragen en (zetel-)overeenkomsten met internationale organisaties, alsmede is aangewezen als eerstverantwoordelijke voor de contacten met die organisaties en om bemiddelend op te treden in geval van problemen van de organisaties met overheden in Nederland. 3.7.3. Het vorenstaande brengt mee dat belanghebbende erop mag vertrouwen dat de heffingsambtenaar hem vrijstelling van onroerendezaakbelasting wegens het gebruik van de onroerende zaak verleent in het geval dat de Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met het voorgaande bepaalt dat hij niet duurzaam verblijf houdt in Nederland. Het Hof heeft zulks miskend. De daarop gerichte klacht slaagt mitsdien. 3.8. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nader onderzoek naar de vraag of belanghebbende op 1 januari 2003 duurzaam verblijf hield in Nederland. Het ligt op de weg van belanghebbende om zonodig een beslissing van de Minister van Buitenlandse Zaken als bedoeld in 3.7.2 over te leggen. De overige klachten behoeven geen behandeling. 4. Proceskosten Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 43789 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend. 5. Beslissing De Hoge Raad: verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, gelast dat de gemeente Onderbanken aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 105, en veroordeelt het College in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1288, derhalve € 644, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en wijst de gemeente Onderbanken aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2008.