inloggen / registreer

Jurisprudentie

BD3342

Datum uitspraak2008-04-10
Datum gepubliceerd2008-06-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 07/01250
Statusgepubliceerd

Indicatie

Aan de orde is de vraag of het hoger beroep tijdig is ingesteld. De beroepstermijn eindigde op 11 september 2007. De betrokkene heeft de envelop waarin het beroepschrift is verzonden op het postkantoor aangeboden. Op de postzegel is als datum vermeld 12 september 2007. Deze datum is de datum van aanbieding op het postkantoor. Hoger beroep derhalve niet tijdig ingesteld.

Uitspraak

WAHV 07/01250 10 april 2008 CJIB 09092895526 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 31 juli 2007 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), gevestigd te [plaatsnaam] De inhoud van het tussenarrest van 8 februari 2008 wordt hier overgenomen. 1. Het procesverloop Ingevolge het tussenarrest van het hof is nadere informatie aan het dossier toegevoegd. De betrokkene en de advocaat-generaal zijn in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere informatie. Alleen de advocaat-generaal heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. 2. Beoordeling 2.1. Uit de verkregen informatie van TNT Post blijkt dat de op de postzegel vermelde datum '12.09.2007' de dag is waarop het poststuk door een medewerker van het postkantoor is aangenomen. 2.2. Nu de beroepstermijn op 11 september 2007 eindigde en uit het voorgaande blijkt dat het beroepschrift op 12 september 2007 ter post is bezorgd, kan niet gezegd worden dat het hoger beroep tijdig is ingesteld. Derhalve dient de betrokkene niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep. 2.3. Het voorgaande brengt mee dat het hof niet kan toekomen aan een beoordeling van de inhoudelijke bezwaren van de betrokkene. 3. De beslissing Het gerechtshof: verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Dit arrest is gewezen door mr. Van Wagtendonk, in tegenwoordigheid van mr. Samplonius als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.