Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD3523

Datum uitspraak2008-05-28
Datum gepubliceerd2008-06-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/601003-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

10 maanden waarvan 4 voorwaardelijk + bijzondere voorwaarden voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten zware mishandeling, terwijl de dader opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft. Verdachte wordt overigens verminderd, tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar verklaard.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/601003-07 Datum uitspraak: 28 mei 2008 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats], wonende te [woonadres], [woonplaats]. Raadsman: mr. R.M. Maanicus. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 november 2007, 18 februari 2008 en 14 mei 2008. 1. De tenlastelegging Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt – na wijziging d.d. 22 november 2007, hierna cursief weergegeven – tenlastegelegd dat Primair hij op of omstreeks 08 september 2007 te Zeist, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [aangever 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, - een (brood)mes en/of een hockeystick heeft gepakt en/of (vervolgens) - het huis van die [aangever 1] is ingegaan en/of (vervolgens) - op zoek is gegaan naar die [aangever 1] en/of - op die [aangever 1] is afgelopen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid; art 287 Wetboek van Strafrecht art 289 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht Subsidiair hij op of omstreeks 08 september 2007 te Zeist ter voorbereiding van het misdrijf moord (artikel 289 Wetboek van Strafrecht) of doodslag (artikel 287 Wetboek van Strafrecht) of zware mishandeling (artikel 302 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk een (brood)mes en/of een hockeystick bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad; art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht 2. De beoordeling van het bewijs 2.1. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord. 2.2. Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem is ten laste gelegd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het enkel door verdachte pakken van een hockeystick en een broodmes naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet gericht is geweest op de dood van het slachtoffer, zodat niet van een begin van uitvoering noch van voorbereiding van de in de tenlastelegging genoemde misdrijven kan worden gesproken. 2.3. Het oordeel van de rechtbank (De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de – navolgende – motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0920/07-014521.) Uit de aangifte door [aangever 1] , de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring en het verhandelde ter terechtzitting is voor wat betreft de feitelijke gang van zaken vast komen te staan dat verdachte op 8 september 2007 een hockeystick en een broodmes heeft gepakt en voorzien van deze voorwerpen, waarbij hij het broodmes achter in zijn broeksriem heeft gestoken, naar de woning van aangever is gegaan en deze woning ook is binnengedrongen om aangever – in de woorden van verdachte – ‘goed te bewerken’. Op het moment dat aangever verdachte met de hockeystick in zijn hand op zich ziet afkomen wordt de laatste door de inmiddels gealarmeerde politie aangehouden. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de hierboven beschreven gedragingen van verdachte niet kunnen worden beschouwd als een begin van uitvoering (van de tenlastegelegde gevolgsdelicten) als bedoeld in artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte moet daarom van het onder primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. In weerwil van door de verdachte na zijn aanhouding gedane uitlatingen heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat het opzet van verdachte erop gericht was om de aangever te doden. De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen wel kan en naar haar overtuiging ook moet worden afgeleid dat verdachte voornemens was aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en dat het voorhanden hebben van de hockeystick en het broodmes kennelijk tot het begaan daarvan strekte. 2.4. De bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte op 08 september 2007 te Zeist ter voorbereiding van het misdrijf zware mishandeling (artikel 302 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk een broodmes en een hockeystick bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan op de wijze als hiervoor is vermeld. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 3. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op. Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht, terwijl de dader opzettelijk voorwerpen kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft. 4. De strafbaarheid van de verdachte Er is een tweetal gedragskundige rapportages uitgebracht over de verdachte. Ten eerste is er de rapportage van S.G.K. Hartmann, psycholoog d.d. 11 november 2007, inhoudende – zakelijk weergegeven – als conclusie: “Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een schizotypische persoonlijkheidsontwikkeling. Er zijn voldoende aanwijzingen dat er tevens sprake is van een ziekelijke stoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Naar het oordeel van ondergetekende heeft de gediagnosticeerde gestoorde ontwikkeling van de geestvermogens van betrokkene in de vorm van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis én de late onderkenning hiervan volledig verband met het tenlastegelegde. Nadat het betrokkene ook zelf duidelijk was dat hij niet in staat was zijn leven adequaat richting en vorm te geven op alle belangrijke levensgebieden, zocht hij in 1999 hulp. Verschillende therapieën leidden tot weinig resultaat. Integendeel, deze lijken betrokkene overvraagd te hebben, waardoor structurele sociale onvermogens en tekorten, spanningen, achterdocht en het zelfverkozen isolement toenamen. Het heeft hem doen besluiten opnieuw bij zijn ouders in te trekken. Vanuit de in gang gezette bewustzijnsvernauwing lijkt betrokkene zich volledig gericht te hebben op de hinder en de overlast van leefgeluiden van de buurman van zijn ouders, aanklager in deze. Betrokkene raakt er op niet te corrigeren wijze van overtuigd dat deze buurman met kwaadwillige opzettelijkheid erop uit was hem “gek” te maken. Dit ligt volledig in lijn met de zogenaamde kwaadwillige intenties van anderen waarmee betrokkene, vanaf zijn vroege adolescentie, geleerd heeft sociale interacties in te kleuren. Dit ter overdekking van zijn eigen diepgaande sociale en intermenselijke beperkingen. In aanloop naar het tenlastegelegde had betrokkene zich meer en meer teruggetrokken in zijn eigen wereldje, dat bovendien steeds kleiner werd. In deze periode lijkt de groeiende gevoeligheid en preoccupatie voor geluidshinder om hem heen eveneens gerelateerd te kunnen worden aan een vorm van randpsychotische gevoeligheid voor overprikkeling die kan ontstaan bij oplopende spanningen en druk, zonder dat er sprake leek van werkelijk floride psychotische verschijnselen. Lijkt betrokkene aanvankelijk nog op de “herrieterreur” gereageerd te hebben met nachtelijke, kinderlijk aandoende pesterijen jegens de buurman en zijn vrouw om hem zijn treiterijen op die manier “betaald te zetten”. Op 8 september lijkt het vanuit het perspectief van betrokkene in een voor hem onontkoombare escalatie geresulteerd te hebben. Betrokkene verklaart hierover “op” te zijn geweest. Hij kon er niet langer tegen. Zonder werkelijk over intenties of mogelijke gevolgen te hebben nagedacht heeft hij getracht een “eind aan de situatie” te maken. In wezen, zo stelt hij gelaten, is dat gelukt. Betrokkene werd volgens ondergetekende in zijn gedragsalternatieven beperkt door het bestaan van de schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Hij heeft het wederrechtelijke van zijn handelen in verminderde mate kunnen inzien. Op grond hiervan wordt uw college in overweging gegeven betrokkene te beschouwen als zijnde verminderd tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar”. Ten tweede de rapportage van drs. A.C. Vink, psychiater d.d. 10 maart 2008, inhoudende – zakelijk weergegeven – als conclusie: “Betrokkene lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens die in diagnostische zin te omschrijven is als een waanstoornis van het achtervolgingstype en mogelijk een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Dientengevolge is er sprake bij betrokkene van een verminderde realiteitstoetsing en een oordeels- en kritiekstoornis. Ten tijde van het plegen van het tenlast gelegde was er sprake van een waanstoornis van het achtervolgingstype. De ziekelijke stoornis, in concreto de waanstoornis van het achtervolgingstype, die zich uit in een verminderde realiteitstoetsing en een oordeels- en kritiekstoornis, beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde, zodanig dat het tenlastegelegde daaruit deels verklaard kan worden. De waanstoornis van het achtervolgingstype, die zich uit in een verminderde realiteitstoetsing en een oordeels- en kritiekstoornis, heeft tot gevolg gehad dat betrokkene minder inzicht heeft gehad in de wederrechtelijkheid van zijn gedrag waardoor betrokkene sterk verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht”. De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundigen over en maakt deze tot de hare, zulks in dier voege dat verdachte zal worden beschouwd als sterk verminderd toerekeningsvatbaar. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 5. Motivering van de op te leggen sanctie 5.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 720 dagen waarvan 474 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde, ook indien dit behandeling bij Het Dok, forensisch psychiatrische kliniek te Utrecht, inhoudt. 5.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit. Indien ervoor wordt gekozen de reeds ingezette hulpverlening voort te zetten, dan kan dat traject ook zonder een justitieel kader worden voltooid, aldus de verdediging. 5.3. Het oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank overweegt dat verdachte door zijn gedrag niet alleen de aangever, maar ook zijn bejaarde ouders - bij wij hij inwoonde en van wie de aangever de buurman was - grote schrik en angst heeft aangejaagd. De rechtbank heeft ook acht geslagen op de strafadviezen die zijn gegeven in de rapporten van de deskundigen Hartmann en Vink. Het rapport van de deskundige Hartmann houdt, naast hetgeen hiervoor onder 4 is overwogen, als advies het volgende in. “Het zal van belang zijn betrokkene te leren deel te nemen aan activiteiten die passend zijn bij zijn structurele gebreken. Op deze wijze zou het mogelijk kunnen zijn tegenwicht te bieden aan zijn persoonlijkheidsdynamiek. Allereerst lijkt medicamenteuze behandeling met een antipsychoticum geïndiceerd. Daarnaast beveelt ondergetekende een therapeutisch behandeltraject gericht op het zelfstandig wonen in een individuele beschermde woonvorm aan. Hierbij lijkt tevens intensieve begeleiding en ondersteuning in het onderkennen en accepteren van structurele gebreken en tekortkomingen van betrokkene van groot belang (psycho-educatie), naast het zoeken naar passende activiteiten en bezigheden die betrokkene niet zullen overvragen op het gebied van sociale vaardigheden. Deze behandeling kan als bijzondere voorwaarde worden opgelegd bij een deels voorwaardelijke straf. Voorts wordt geadviseerd betrokkene een verplicht reclasseringscontact op te leggen, zodat kan worden toegezien op de voorwaarden”. De deskundige Vink adviseert de rechtbank in zijn hiervoor reeds onder 4 reeds aangehaalde rapportage als volgt. “De bovengenoemde ziekelijke stoornis kan op middellange termijn opnieuw aanleiding geven tot soortgelijke strafbare feiten als waarvan betrokkene nu verdachte wordt. Als betrokkene in zijn eigen woning geluidsoverlast ervaart, kan hij opnieuw gaan denken dat hij weggepest wordt door de vermeende oorzaker van de geluidsoverlast. Rapporteur adviseert om betrokkene te straffen conform de zwaarte van het delict en rekening te houden met zijn sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid en de straf (deels) voorwaardelijk op te leggen met als bijzondere voorwaarde langdurig toezicht door de reclassering en een poliklinische behandeling bij Het Dok te Utrecht. De waanstoornis kan behandeld worden met farmacotherapie en cognitieve therapie en verder is een steunende en structurerende behandeling nodig in de vorm van woonbegeleiding en een dagbesteding. Voor de mogelijk pervasieve ontwikkelingsstoornis is verder onderzoek nodig”. De rechtbank heeft voorts gelet op de inhoud van respectievelijk een voorlichtingsrapport en een adviesrapport betreffende de verdachte van Reclassering Nederland d.d. 16 november 2007 en 20 december 2007, beide opgemaakt door A. Balfoort, reclasseringswerker, alsook op de toelichting die daarop door mevrouw Balfoort ter terechtzitting is gegeven. De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. De rechtbank vindt hiervoor aanleiding in de vrijspraak van het primair ten laste gelegde. De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht te stellen, ook indien dit inhoudt behandeling bij Het Dok. 5.4. De in beslag genomen goederen De in beslag genomen en niet teruggegeven hockeystick en het in beslag genomen en niet teruggegeven broodmes, die aan verdachte toebehoren, zullen worden verbeurd verklaard, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezenverklaarde is begaan. 6. De toepasselijke wettelijke voorschriften Behalve op het reeds vermelde wetsartikel is de op te leggen straf voorts gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a en 46 van het Wetboek van Strafrecht. 7. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 10 (TIEN) maanden. Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 (VIER) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast. Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. - de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft: - dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, ook indien dit behandeling bij Het Dok, forensisch psychiatrische kliniek te Utrecht inhoudt, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart verbeurd: een hockeystick en een broodmes. Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op. Dit vonnis is gewezen door mrs. M.P. Gerrits-Janssens, W. Foppen en D.J.A. Kuipers, bijgestaan door mr. J.A. van Wageningen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2008. Mr. Kuipers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mee te ondertekenen.