Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD3802

Datum uitspraak2008-03-20
Datum gepubliceerd2008-06-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers92632 KG RK 08-245
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek tot wraking, afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN rekestnummer: 92632 KG RK 08-245 Beschikking van 20 maart 2008 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van: [verzoeker] verblijvende in het Huis van Bewaring te Lelystad, verzoeker, hierna te noemen [verzoeker], advocaat: mr. M.L. van Gaalen te Amsterdam strekkende tot wraking van: [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C], rechters in deze rechtbank, verweerders hierna te noemen: [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C] 1. Het verloop van de procedure Het verloop van de procedure, voor zover relevant voor deze beslissing, blijkt uit de volgende stukken: 1.1. De processen-verbaal van de op respectievelijk 13 maart en 17 maart 2008 in het openbaar gehouden behandeling door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank van de zaak tegen [ve[verdachte] (hierna: [verdachte]), wonende te Amsterdam, thans verblijvende in het Huis van bewaring te Almere-Binnen. 1.2. De ongedateerde brief van de griffier van deze rechtbank aan onder meer mr. M.L. van Gaalen die luidt, voor zover relevant: "Op verzoek van de voorzitter zend ik u hierbij het proces-verbaal der terechtzitting d.d. 13 maart 2008 in de strafzaak [verdachte]. Het proces-verbaal der terechtzitting van heden [17 maart 2008, rb] zal u worden nagezonden, dan wel op donderdag a.s. [20 maart 2008, rb] voor de zitting overhandigd. [ve[verdachte] zal als getuige worden gehoord in de zaken van uw cliënt(…)op donderdag 20 maart 2008 om 11.00 uur. Uw cliënt(…) worden [wordt, rb] tegen dat tijdstip opgeroepen door het parket, dat ook voor vervoer zal zorgen. (…)" 1.3. Het op 19 maart 2008 binnengekomen verzoek van mr. M.L. van Gaalen waarin hij namens zijn cliënt [verzoeker], [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C] wraakt. 1.4. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 20 maart 2008 waaruit blijkt dat ter zitting zijn verschenen [verzoeker], bijgestaan door mr. M..L. van Gaalen, en [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C]. 1.5. De pleitnota van mr. Van Gaalen en het schriftelijk verweer van [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C]. 1.6. Het proces-verbaal van de op 20 maart 2008 gegeven mondelinge uitspraak. 2. Het wrakingsverzoek en het verweer 2.1. [verzoeker] wraakt [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C] op - samengevat - de volgende gronden. a. [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C] hebben na de behandeling van de zaak tegen [verdachte] besloten om de processen-verbaal van het verhoor van [verdachte] op 13 maart en op 17 maart 2008 te voegen in zijn [[verzoeker]'s, rb] strafzaak en om [verdachte] als getuige te horen in die strafzaak. Deze beslissing zijn niet ter terechtzitting genomen maar op 17 maart 2008 telefonisch aan zijn raadsman doorgegeven. Over deze beslissingen is de verdediging niet gehoord. Dit betekent dat deze beslissingen genomen zijn in strijd met de interne openbaarheid van de behandeling van zijn strafzaak waardoor ze zijn genomen in strijd met het recht op een eerlijk proces. b. Door voornoemde processen-verbaal in zijn zaak te voegen en niet in de zaken van andere verdachten hebben [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C] de schijn gewekt partijdig te zijn nu het er hierdoor op lijkt dat de onderhavige verklaringen alleen worden ingebracht in zaken van verdachten waarover [verdachte] in belastende zin heeft verklaard. c. Het proces-verbaal in de zaak van [verdachte] van 17 maart 2008 bevat de volgende passage: "U vraag mij hoe ik [verzoeker] ken. Ik ken hem niet zo goed. Hij kwam wel eens in mijn winkel. U houdt mij voor dat Abdou mij heeft gebeld over de bus" Uit de passage kan worden opgemaakt dat [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C] [verdachte] als vaststaand hebben voorgehouden dat het telefoonnummer eindigend op [nummer] bij [verzoeker] in gebruik is terwijl dit punt nu juist tot de kern van de verdediging behoort. [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C] kunnen daarom niet als onbevooroordeeld worden beschouwd. 2.2. [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C] hebben zich gemotiveerd verweerd op welk verweer - zo nodig - in het hierna volgende zal worden ingegaan. 3. De beoordeling 3.1. Op de voet van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van een verdachte of het openbaar ministerie een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. 3.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 3.3. In het licht van deze jurisprudentie dient te worden beoordeeld of de door [verzoeker] aangevoerde gronden dienen te worden gekwalificeerd als hiervoor bedoelde uitzonderlijke omstandigheden. 3.4. De grond genoemd onder a. [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C] hebben onbestreden aangevoerd dat [verdachte] zich, tot aan zijn verhoor op de zittingen van 13 en 17 maart 2008, heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Aangezien de ter terechtzittingen van 13 maart en 17 maart 2008 afgelegde verklaringen van [verdachte] in het nadeel van [verzoeker] zouden kunnen worden uitgelegd, zo hebben [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C] uiteengezet, diende [verzoeker] alsnog de gelegenheid te krijgen om op deze verklaring te reageren en om [verdachte] over deze verklaringen vragen te stellen. In dit licht hebben [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C] de onderhavige beslissingen genomen. Artikel 315 Sv schrijft hierbij, anders dan door [verzoeker] gesteld, niet voor dat deze beslissingen ter terechtzitting genomen moet worden, aldus [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C]. De vraag of dergelijke beslissingen alleen op een terechtzitting genomen kunnen worden, kan naar het oordeel van de rechtbank voor dit moment onbeantwoord blijven. Zelfs als sprake zou zijn van strijd met voorschriften zoals door [verzoeker] betoogd, is dat a) nog geen uitzonderlijke omstandigheid die b) een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat c) deze rechters een vooringenomenheid jegens [verzoeker] koesteren noch is dat een objectieve rechtvaardiging voor vrees bij [verzoeker] dat van zo een vooringenomenheid sprake is. Het toevoegen van [verdachte]s verklaringen en zijn oproeping als getuige zijn een aan de rechtbank gegeven ambtshalve bevoegdheid. Daar komt bij dat [verzoeker] niet heeft aangegeven welke bezwaren hij ter terechtzitting, zou de beslissing aldaar zijn genomen, had willen of kunnen inbrengen, hij voorts niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is benadeeld doordat de beslissing niet ter terechtzitting genomen is en dat ook overigens niet valt in te zien. Voorts geldt dat het onderzoek tegen [verzoeker] nog niet gesloten was, nu sluiting eerst op de terechtzitting van 20 maart 2008 zou geschieden. Het ligt veeleer voor de hand aan te nemen dat [verzoeker]’s belang juist was gediend bij een beslissing vóór die zitting omdat de uitspraak in [verzoeker]’s zaak in het andere geval: een beslissing ter terechtzitting op 20 maart 2008 gevolgd door een aanhouding voor het getuigenverhoor, tot verdere vertraging zou hebben geleid. De grond genoemd onder b. 3.5. Ook de omstandigheid dat de processen-verbaal van het verhoor van [verdachte] in het dossier van [verzoeker] zijn gevoegd en niet ook in de dossiers van enkele andere verdachten is geen uitzonderlijke omstandigheid zoals onder 3.2 beschreven. [verzoeker] heeft niet betwist dat de zaken van hem en de overige verdachten onderling verschillen en niet vergelijkbaar zijn. Bovendien heeft [verzoeker] zelf aangegeven dat [verdachte] weliswaar over andere verdachten heeft verklaard maar dat diens verklaringen met name voor hemzelf belastend zijn. 3.6. De grond onder c. Ook deze grond kan niet het oordeel dragen dat er sprake is van een omstandigheid zoals onder 3.2 genoemd. Mede gelet op de verdere redactie van het proces-verbaal hebben [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C] met de gewraakte bewoordingen klaarblijkelijk slechts bedoeld verkort en zakelijk weer te geven wat het standpunt is van het Openbaar Ministerie omtrent de status van het telefoonnummer dat eindigt op [nummer]. Daarom moet de zinsnede "U vraag mij hoe ik Aboud [verzoeker] ken. Ik ken hem niet zo goed. Hij kwam wel eens in mijn winkel. U houdt mij voor dat Abdou mij heeft gebeld over de bus" niet zo worden gelezen dat in de visie van [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C] al vaststaat dat het nummer eindigende op [nummer] aan [verzoeker] toebehoort maar worden beschouwd als een zakelijke weergave van datgene wat het Openbaar Ministerie heeft gesteld omtrent het onderhavige telefoonnummer. 3.7. De beslissing luidt daarom als volgt. 4. De beslissing De rechtbank: 4.1. wijst het verzoek tot wraking van [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C] af; 4.2. bepaalt dat de zaak bij deze rechtbank bekend onder parketnummer 06/580157-7 wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek op 19 maart 2008 ter griffie werd ontvangen. Deze beschikking is gegeven door mr. J.B. de Groot, mr. E.G. de Jong en mr. M.J. van Lee, allen vice-president in aanwezigheid van mr. H.C. Wichers Hoeth, griffier.