Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD3914

Datum uitspraak2008-06-13
Datum gepubliceerd2008-06-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/580029-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering. De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat verzoeker een bedrag toe te kennen voor de door hem geleden immateriële schade. Een causaal verband tussen de inverzekeringstelling de als gevolg daarvan onstane berichtgeving en de daaruit voortvloeiende immateriële schade is aanwezig. Alle omstandigheden in aanmerking genomen zijn gronden van billijkheid aanwezig voor het toekennen van een vergoeding ten bedrage van € 5.000,-. Zie LJNummer BD3913 voor uitspraak andere verzoeker.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector straf Parketnummer: 06/580029-07 Bvs-nummer: 07/432 Op 29 augustus 2007 is ter griffie van deze rechtbank ingediend een verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering van [verzoeker B], geboren te [plaats, 1987], woonplaats kiezende te [adres], ten deze vertegenwoordigd door mr. K. Kok, advocaat te Zwolle. De rechtbank heeft de processtukken bezien. Het verzoekschrift is op 30 mei 2008 door de raadkamer in het openbaar behandeld. Van deze behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Motivering In de onder bovenvermeld parketnummer bekende strafzaak is aan verzoeker, krachtens bevel tot inverzekeringstelling, de vrijheid ontnomen van 13 tot en met 14 januari 2007. Op 7 juni 2007 is de strafzaak tegen bovenstaande verzoeker bij gebrek aan bewijs geseponeerd. Verzoeker kan derhalve in aanmerking komen voor een vergoeding in de zin van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek strekt tot toekenning van een vergoeding van door verzoeker geleden schade die is ontstaan tengevolge van de door verzoeker ondergane vrijheidsbeneming en de als gevolg daarvan geleden immateriële schade ten bedrage van € 10.000,-. De raadsman heeft verzocht om een hogere dan de gebruikelijke vergoeding en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker is ten onrechte als verdachte aangemerkt. Verzoeker heeft de gebeurtenissen van dichtbij meegekregen en is kort na deze schokkende ervaring in een politiecel gezet met als verdenking doodslag op drie personen. De plaatselijke en landelijke pers hebben zich op de zaak gestort, waarbij de berichtgeving de tendens had dat verzoeker en zijn medeverdachte [verzoeker A] het ongeluk zouden hebben veroorzaakt. Deze berichtgeving heeft veel impact gehad op verzoeker. Het imago dat als gevolg hiervan aan verzoeker is komen kleven zal hem blijven achtervolgen. De reputatieschade is groot. Verzoeker komt uit een kleine gemeenschap en ondervindt nog steeds last van de destijds gerezen verdenking. Via internet, artikelen en anderszins wordt zijn naam nog steeds zwart gemaakt en wordt verzoeker bedreigd. De advocaat van verzoeker stelt zich op het standpunt dat er causaal verband bestaat tussen de inverzekeringstelling en de door verzoeker geleden schade. Immers, indien verzoeker niet in verzekering zou zijn gesteld, dan zouden de negatieve reacties en publiciteit veel minder zijn geweest, omdat daar dan voor de pers minder reden toe was geweest. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat weliswaar sprake is van een bijzonder geval waarbij een hogere schadevergoeding dan de gebruikelijke vergoeding van € 95,- per dag billijk is, maar zij kan zich niet vinden in de hoogte als waar door de raadsman om is verzocht. De officier van justitie acht een vergoeding van drie maal de gebruikelijke schadevergoeding voldoende compensatie en stelt daarmee, uitgaande van een inverzekeringstelling voor de duur van twee dagen, de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding op € 570,-. De officier van justitie heeft in dit verband naar voren gebracht dat in de onderhavige zaak zonder meer kan worden gesteld dat verzoeker een moeilijke tijd heeft gehad en dat de negatieve publiciteit zwaar op verzoeker heeft gedrukt. Zij is echter van mening dat het de vraag is of de door verzoeker geleden schade het gevolg is van deze inverzekeringstelling. Voorts acht de officier van justitie de door haar gestelde vergoeding, in vergelijking met soortgelijke zaken, billijk. De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat verzoeker een bedrag toe te kennen voor de door hem geleden immateriële schade. Gebleken is dat verzoeker veel last heeft ondervonden van de bijzonder ernstige verdenking die op hem heeft gerust. Zo is de naam van verzoeker niet enkel in de plaatselijke maar ook in de landelijke pers in verband gebracht met het ongeval en is hij in de berichtgeving als (mogelijke) veroorzaker van het ongeval genoemd. Ook nadat verzoeker in vrijheid was gesteld, is deze verdenking in de berichtgeving blijven bestaan. De rechtbank acht aannemelijk dat deze verdenking minder zwaar in de berichtgeving zou zijn aangezet indien verzoeker niet in verzekering was gesteld. Een causaal verband tussen de inverzekeringstelling en de als gevolg daarvan ontstane berichtgeving en de daaruit voortvloeiende immateriële schade is derhalve aanwezig. Verzoeker is voorts afkomstig uit een kleine gemeenschap, waarin verzoekers naam lange tijd geassocieerd is gebleven en nog steeds blijft met het ongeval. Dit volgt ook uit de door verzoeker overgelegde bedreigingen die via internet zijn ontvangen en de in artikelen en overigens in het openbaar geuite bedreigingen. Alle omstandigheden in aanmerking nemend zijn gronden van billijkheid aanwezig voor het toekennen van een vergoeding ten bedrage van € 5.000,-. Beslissing De rechtbank: - kent aan verzoeker toe een vergoeding ten laste van de Staat van € 5.000,- (vijfduizend). Deze beschikking is gegeven door mrs. Kleinrensink, voorzitter, Roessingh en Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Erp, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2008.