Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD4060

Datum uitspraak2008-05-07
Datum gepubliceerd2008-06-16
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers226497 / HA ZA 04-2971
Statusgepubliceerd


Indicatie

Conventie: inhoud overeenkomst, vonnis in samenhangende zaak, stellingen onvoldoende gehandehaafd, Reconventie: dwaling, bewijsopdracht.


Uitspraak

Uitspraak Rechtbank Rotterdam Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 226497 / HA ZA 04-2971 Uitspraak: 7 mei 2008 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VITRINA B.V., gevestigd te Hoofddorp, eiseres in conventie, verweerster in reconventie, procureur mr. J.R. Maas, - tegen - 1. [gedaagde 1], gevestigd te Rotterdam, 2. [gedaagde 2], vennoot, wonende te [woonplaats], 3. [gedaagde 3], vennoot, wonende te [woonplaats], 4. [gedaagde 4], vennoot, wonende te [woonplaats], gedaagden in conventie, eisers in reconventie, procureur mr. D.J.R.M. Braakenburg. Eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie wordt hierna aangeduid als "Vitrina", gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie zullen gezamenlijk worden aangeduid als "[gedaagden]". 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: dagvaarding d.d. 9 oktober 2003; tussenvonnis van deze rechtbank, sector kanton, d.d. 4 november 2003; herstelexploot d.d. 10 november 2003; conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie van [gedaagden] d.d. 13 januari 2004; tussenvonnis van deze rechtbank, sector kanton, d.d. 10 februari 2004, waarbij een comparitie van partijen is gelast; brief van mr. Braakenburg d.d. 20 februari 2004, met producties; conclusie van antwoord in het incident van Vitrina d.d. 9 maart 2004; conclusie in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie van Vitrina d.d. 6 april 2004, met productie; conclusie in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie van [gedaagden] d.d. 4 mei 2004, met producties; conclusie van dupliek in reconventie van Vitrina d.d. 1 juni 2004; tussenvonnis van deze rechtbank, sector kanton, d.d. 21 september 2004, waarbij de zaak is verwezen naar de sector civiel van deze rechtbank; brief van mr. Braakenburg d.d. 14 februari 2005, met productie; tussenvonnis van deze rechtbank, sector civiel, d.d. 16 maart 2005; akte d.d. 14 november 2007 aan de zijde van [gedaagden], met productie; antwoordakte d.d. 9 januari 2008 aan de zijde van Vitrina. 2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast: Partijen hebben op of omstreeks 27 november 2001 een overeenkomst gesloten op grond waarvan Vitrina een advertentie voor [gedaagden] zou plaatsen in een vitrine in de wachtruimte van het CBR te Rotterdam. De duur van de overeenkomst bedroeg vijf jaar. [gedaagden] heeft in verband met die overeenkomst een bedrag van € 1.619,99 (inclusief BTW) aan Vitrina betaald. 3 De vordering in conventie De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagden] te veroordelen tot betaling van € 1.891,99, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand over € 1.619,99 vanaf mei 2003, alsmede tot betaling van de proceskosten. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Vitrina aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 3.1 Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagden] de huur in jaarlijkse termijnen aan Vitrina zou voldoen. Vitrina heeft voor het derde jaar (2003-2004) bij factuur van 3 maart 2003 een bedrag groot € 1.619,99 bij [gedaagden] in rekening gebracht. [gedaagden] heeft deze factuur niet binnen de gestelde termijn voldaan. 3.2 Vitrina heeft [gedaagden] op 8 augustus 2003 in gebreke gesteld. 3.3. Op grond van artikel 13 van de algemene voorwaarden die op de overeenkomst van toepassing zijn, komen alle kosten die Vitrina ter invordering in en buiten rechte moet maken voor rekening van [gedaagden]. 3.4 Op grond van artikel 13 van de algemene voorwaarden die op de overeenkomst van toepassing zijn, is [gedaagden] bij niet tijdige betaling 1% rente per maand verschuldigd. 4 Het verweer in conventie Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Vitrina in de kosten van het geding. [gedaagden] heeft daartoe het volgende aangevoerd: 4.1 Partijen zijn mondeling overeengekomen dat [gedaagden] voor de gehele periode van vijf jaar eenmalig een bedrag van € 1.361,34 (fl. 3.000,--) exclusief BTW zou betalen. [gedaagden] heeft dat bedrag en de daarover verschuldigde BTW reeds voldaan. 4.2 Gedaagden sub 2, 3 en 4 zijn de enigen die bevoegd zijn een overeenkomst namens gedaagde sub 1 te sluiten. Geen van gedaagden sub 2, 3 of 4 heeft een schriftelijke overeenkomst met Vitrina ondertekend. 4.3 Nu [gedaagden] niet aansprakelijk is voor de hoofdsom, is zij ook geen buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente verschuldigd. De gevorderde buitengerechtelijke kosten vallen onder kosten ter instructie van de zaak. Vitrina dient de hoogte van de gemaakte buitengerechtelijke kosten aan te tonen. 5 De vordering in reconventie De gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om: de overeenkomst van 27 april 2001 te vernietigen en Vitrina te veroordelen tot terugbetaling van € 1.619,99, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2004; de overeenkomst geheel, althans gedeeltelijk te ontbinden en Vitrina te veroordelen tot terugbetaling van € 1.619,99, althans € 1.295,92, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2004; Vitrina bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de kosten van het geding. Aan deze vordering heeft [gedaagden] naast hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd, de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 5.1 De overeenkomst is vernietigbaar op grond van dwaling. Bij het totstandkomen van de overeenkomst gaf de verkoper van Vitrina op aan [gedaagden] dat hij afkomstig was van het CBR. Die voorstelling van zaken wekte vertrouwen bij [gedaagden]. Later bleek deze onjuist te zijn. De verkoper van Vitrina deelde voorts mede dat één, hooguit twee, autobedrijven zouden worden toegelaten te adverteren in de vitrine, namelijk één garage en één showroom. Er zou derhalve sprake zijn van exclusiviteit. Deze toezegging was voor [gedaagden] doorslaggevend bij het sluiten van de overeenkomst voor een periode van vijf jaar en tegen betaling van fl. 3.000,--. De exclusiviteit bleek niet te worden geleverd. Als [gedaagden] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst een juiste voorstelling van zaken had gehad, zou de overeenkomst niet zijn gesloten. 5.2 Vitrina schiet tekort in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Dit betreft het niet nakomen van de exclusiviteit en het zich voordoen als afkomstig van het CBR. Voorts is [gedaagden] in 2002 verhuisd. De advertentie in de vitrine bevat nog steeds het oude adres. Vitrina laat na en weigert het adres te veranderen. [gedaagden] heeft daardoor vier jaar lang geen enkel profijt gehad van de advertentie. 5.3 De schade die [gedaagden] lijdt beloopt in ieder geval de door haar betaalde fl. 3.000,-- en de verdere kosten die zij heeft moeten maken en nog moet maken met betrekking tot het verweer. 5.4 Voorzover geen sprake is van vernietiging op grond van dwaling, verzoekt [gedaagden] de rechtbank vast te stellen dat de prestatie van Vitrina hooguit beloopt 1/5 deel (één jaar) van de vijf jaar waarop [gedaagden] mocht rekenen, hetgeen betekent dat Vitrina 4/5 deel van het door [gedaagden] betaalde bedrag, derhalve € 1.295,92, moet terugbetalen vanwege het ondeugdelijk presteren. 6 Het verweer in reconventie Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van [gedaagden] in de kosten van het geding. Naast hetgeen Vitrina in conventie heeft betoogd, heeft zij daartoe het volgende aangevoerd: 6.1 Het is ongeloofwaardig dat de door [gedaagden] genoemde zaken mondeling zijn overeengekomen. 6.2 In de verkoopmap van de vertegenwoordiger van Vitrina zit een brief van het CBR waarin deze verklaart dat aan een beperkt aantal adverteerders de mogelijkheid wordt geboden te adverteren in de wachtruimte van het CBR en dat deze mogelijkheid wordt verzorgd door Vitrina. Verder bevat de map tekeningen en voorbeelden alsmede een schriftelijke overeenkomst waarop duidelijk de naam Vitrina is vermeld. Voorzover [gedaagden] in de veronderstelling heeft verkeerd dat de vertegenwoordiger afkomstig was van het CBR, kan het niet anders dan dat het tijdens het gesprek volkomen duidelijk moet zijn geworden met wie [gedaagden] de overeenkomst sloot. 6.3 De door [gedaagden] genoemde exclusiviteit wordt in de overeenkomst niet genoemd. 6.4 [gedaagden] heeft Vitrina niet van haar verhuizing kennisgegeven. Vitrina kent een procedure voor wijziging van het reclamepaneel. 6.5 [gedaagden] heeft uitvoering gegeven aan de overeenkomst. [gedaagden] heeft profijt gehad van de reclame-uiting. 7 De beoordeling 7.1 Tussen partijen staat vast dat tussen hen een overeenkomst tot stand is gekomen ter zake van de door Vitrina voor [gedaagden] te verzorgen reclame-uiting. In conventie is onderwerp van geschil of die overeenkomst inhoudt dat [gedaagden] eenmalig, dan wel gedurende vijf jaar jaarlijks een bedrag van fl. 3.000,-- exclusief BTW (€ 1.361,34) aan Vitrina diende te betalen. [gedaagden] stelt in dat verband dat sprake is van een mondelinge overeenkomst en dat geen van gedaagden sub 2, 3 of 4 namens gedaagde sub 1 een schriftelijke overeenkomst met Vitrina heeft ondertekend. In reconventie houdt partijen verdeeld de vraag of de tussen partijen gesloten overeenkomst dient te worden vernietigd op grond van dwaling, dan wel dient te worden ontbonden wegens wanprestatie van Vitrina. in conventie 7.2 In het tussenvonnis van deze rechtbank, sector kanton, van 21 september 2004 is onder 2.1 overwogen dat ter gelegenheid van de comparitie met partijen is afgesproken dat de onderhavige zaak op de rol zal worden gevoegd met de zaak bij de sector kanton aanhangig onder zaaknummer 414500 CV EXPL 02-12898 (na verwijzing bij de sector civiel bekend onder zaak- en rolnummer 226498 / HA ZA 04-2972), dat geen voeging in de zin der wet zal plaatsvinden en dat in de onderhavige zaak geen verdere conclusiewisseling in conventie zal plaatsvinden omdat de beslissing op de vordering afhankelijk is van de uitkomst in genoemde procedure. Vitrina heeft bij dagvaarding gesteld dat zij in die procedure (op grond van dezelfde overeenkomst als de onderhavige) betaling door [gedaagden] voor het jaar 2002-2003 vordert. Bij tussenvonnis van 16 maart 2006 heeft de rechtbank, sector civiel, onder verwijzing naar de hiervoor weergeven overweging in het vonnis van 21 september 2004, de onderhavige zaak verwezen naar de parkeerrol en overwogen dat de meest gerede partij de zaak te zijner tijd weer kan opbrengen. 7.3 Bij akte van 14 november 2007 heeft [gedaagden] het eindvonnis van 11 juli 2007 in de procedure met zaak- en rolnummer 226498 / HA ZA 04-2972 in het geding gebracht en gesteld dat tegen dat vonnis geen hoger beroep is ingesteld. In genoemd vonnis is overwogen dat Vitrina zich heeft beroepen op de dwingende bewijskracht van een in die procedure overgelegde schriftelijke reclameovereenkomst gedateerd 27 april 2001. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat Vitrina niet is geslaagd in het bewijs - waartoe zij in die procedure bij vonnis van 17 december 2002 van deze rechtbank, sector kanton, was toegelaten - dat de handtekening op die reclameovereenkomst afkomstig is van gedaagde sub 2, 3 of 4, dan wel een andere persoon die daartoe bevoegd was namens gedaagden. 7.4 Vitrina heeft in de onderhavige procedure haar vordering gegrond op de stelling dat partijen jaarlijkse betaling van € 1.619,99 zijn overeengekomen. [gedaagden] heeft die stelling bij conclusie van antwoord betwist en gesteld dat (mondeling) is overeengekomen dat eenmalig een bedrag van € 1.361,34 (fl. 3.000,--) exclusief BTW zou worden betaald. [gedaagden] heeft voorts bij akte het vonnis van 11 juli 2007 in het geding gebracht. Vitrina heeft naar aanleiding daarvan haar stelling dat [gedaagden] voor het huurjaar 2003-2004 een bedrag van € 1.619,99 verschuldigd is, niet nader onderbouwd. In het licht van de betwisting door [gedaagden] heeft Vitrina de stellingen waarop zij haar vordering heeft gegrond naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende gehandhaafd. Voorzover hetgeen Vitrina bij antwoordakte heeft gesteld (tevens) als geldend in conventie dient te worden aangemerkt, overweegt de rechtbank als volgt. De stellingen dat [gedaagden] wel degelijk uitvoering aan de overeenkomst heeft gegeven en dat zij profijt heeft gehad van de reclame-uiting, kunnen gelet op het verweer van [gedaagden] niet slagen. Niet betwist is immers dat partijen een overeenkomst hebben gesloten, [gedaagden] stelt echter dat zij reeds aan haar uit die overeenkomst voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan. De verwijzing door Vitrina naar de conclusies met betrekking tot de schriftelijke reclameovereenkomst in het in de procedure met zaak- en rolnummer 226498 / HA ZA 04-2972 uitgebrachte rapport van [bureau] kan haar evenmin baten. Genoemde schriftelijke overeenkomst noch het rapport maken deel uit van (de processtukken in) de onderhavige procedure, terwijl voorts in het vonnis van 11 juli 2007 is overwogen dat aan voornoemd rapport bij de bewijs¬waardering geen gewicht toekomt. 7.5 Uit het voorgaande volgt dat de vordering in conventie dient te worden afgewezen. Vitrina zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie. in reconventie 7.6 Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of de verkoper van Vitrina zich jegens [gedaagden] heeft voorgedaan als afkomstig van het CBR. Vitrina heeft bij conclusie van antwoord in reconventie gemotiveerd gesteld dat het [gedaagden] tijdens het gesprek met de verkoper duidelijk moet zijn geworden dat zij een overeenkomst sloot met Vitrina. Die stelling dient, nu [gedaagden] deze niet heeft betwist, als vaststaand te worden aangenomen, zodat niet meer relevant is of [gedaagden] aanvankelijk, voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, in de veronderstelling heeft verkeerd dat de verkoper van het CBR afkomstig was. 7.7 Vitrina heeft bij conclusie van antwoord in reconventie voorts gesteld dat [gedaagden] haar verhuizing niet aan Vitrina heeft doorgegeven. Door op deze stelling niet te reageren en slechts (opnieuw) te stellen dat Vitrina heeft nagelaten en geweigerd het adres van [gedaagden] te wijzigen, heeft [gedaagden] haar stelling ter zake van de adreswijziging evenmin voldoende gemotiveerd gehandhaafd, zodat ook deze zal worden gepasseerd. 7.8 Vitrina heeft niet betwist dat meer dan één garage en één showroom hebben geadverteerd in de vitrine waarin de advertentie van [gedaagden] is geplaatst. Evenmin heeft zij betwist de stelling van [gedaagden] dat zij de overeenkomst niet (onder dezelfde voorwaarden) zou hebben gesloten indien meer dan één garage en één showroom in de vitrine zouden adverteren. Indien zou komen vast te staan dat de verkoper van Vitrina aan [gedaagden] heeft medegedeeld dat maximaal twee autobedrijven, te weten één garage en één showroom, zouden worden toegelaten te adverteren in de vitrine, komt [gedaagden] dan ook overeenkomstig artikel 6:228 lid 1, aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) een beroep op vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling toe. Gelet op de betwisting door Vitrina, draagt [gedaagden] overeenkomstig artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de bewijslast van haar stelling dat de verkoper van Vitrina aan [gedaagden] heeft medegedeeld dat maximaal twee autobedrijven, te weten één garage en één showroom, zouden worden toegelaten te adverteren in de vitrine. De rechtbank zal [gedaagden] dat bewijs opdragen. De rechtbank geeft [gedaagden] in dat verband in overweging de mogelijkheid om, voorafgaande aan een eventueel getuigenverhoor, (onder meer) in de procedure met zaak- en rolnummer 226498 / HA ZA 04-2972 afgelegde getuigen¬verklaringen - voorzover relevant ter zake van de onderhavige bewijsopdracht - in het geding te brengen. 7.9 Voor het geval de overeenkomst op grond van dwaling zal worden vernietigd, overweegt de rechtbank als volgt. Vernietiging van een overeenkomst werkt terug tot het moment waarop deze is gesloten. De rechtbank begrijpt de vordering tot terugbetaling van [gedaagden] aldus dat zij meent dat zij – indien de overeenkomst wordt vernietigd – een bedrag van € 1.619,99 onverschuldigd aan Vitrina heeft betaald, zodat dit bedrag op grond van artikel 6:203 lid 1 en 2 BW dient te worden teruggegeven. 7.10 Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.6, 7.7 en 7.8 is overwogen, is bij de beoordeling van het beroep van [gedaagden] op wanprestatie van Vitrina nog slechts relevant de vraag of tussen partijen de door [gedaagden] gestelde exclusiviteit is overeengekomen. [gedaagden] heeft aan haar stellingen terzake dezelfde feitelijke onderbouwing ten grondslag gelegd als aan haar beroep op dwaling, te weten dat de verkoper van Vitrina aan [gedaagden] heeft medegedeeld dat maximaal twee autobedrijven, te weten één garage en één showroom, zouden worden toegelaten te adverteren in de vitrine. Indien [gedaagden] niet slaagt in het hiervoor onder 7.8 ten aanzien van het beroep op dwaling bedoelde bewijs, zal haar beroep op wanprestatie dan ook evenmin kunnen slagen. In conventie en reconventie 7.11 De rechtbank houdt iedere verdere beslissing in conventie en in reconventie aan. 8 De beslissing De rechtbank, in conventie houdt iedere verdere beslissing aan; in reconventie alvorens verder te beslissen, draagt [gedaagden] op het bewijs van haar stelling dat de verkoper van Vitrina aan [gedaagden] heeft medegedeeld dat maximaal twee autobedrijven, te weten één garage en één showroom, zouden worden toegelaten te adverteren in de vitrine; bepaalt dat indien [gedaagden] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. C. Bouwman; bepaalt dat indien [gedaagden] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, haar procureur binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan haar zijde in de maanden mei, juni, juli en augustus 2008 en dat de procureur van Vitrina binnen dezelfde termijn opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan haar zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald; bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd; beveelt partijen, in persoon dan wel deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is, daarbij aanwezig te zijn tot het zonodig verstrekken van inlichtingen. Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.J. Visser. Uitgesproken in het openbaar. 1884/1729