Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD4062

Datum uitspraak2008-06-06
Datum gepubliceerd2008-06-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 07/701
Statusgepubliceerd


Indicatie

Archiefbescheiden rechterlijke macht.
De besluiten van de Ministers van OC&W en Justitie van 12 december 2006 – houdende de vaststelling ingevolge artikel 5 van de Archiefwet 1995 van de door de zorgdrager op de voet van het eerste lid opgestelde ontwerp-selectielijsten met de daarbij behorende toelichtingen – dienen naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als algemeen verbindende voorschriften.
De rechtbank verklaart zich onbevoegd van de beroepen kennis te nemen.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummers: AWB 07/701 AWB 07/702 Uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juni 2008 inzake [eiser 1 en 2], te [woonplaats], eisers, gemachtigde G.J. van der Koogh, tegen 1. de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en 2. de Minister van Justitie, beiden te 's-Gravenhage, verweerders. Procesverloop Bij besluit van 12 december 2006, nummer C/S&A/06/3398, bekend gemaakt in de Staatscourant van 8 januari 2007, heeft verweerder sub 1 de ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Gerechtshoven te Amsterdam, Arnhem. Leeuwarden, ’s-Gravenhage, en ’s-Hertogenbosch, alsmede de Rechtbanken te Alkmaar, Almelo, Amsterdam, Arnhem, Assen, Breda, Dordrecht, Groningen, Haarlem, Leeuwarden, Maastricht, Middelburg, Roermond, Rotterdam, ’s-Gravenhage, ’s-Hertogenbosch, Utrecht, Zutphen en Zwolle-Lelystad en de onder hen ressorterende actoren op het beleidsterrein rechterlijke macht over de periode vanaf 1950’ en de daarbij behorende toelichting vastgesteld. Bij gezamenlijk genomen besluit van eveneens 12 december 2006, nummer C/S&A/06/3399, eveneens bekend gemaakt in de Staatscourant van 8 januari 2007, hebbben verweerders de ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Justitie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Rechterlijke macht over de periode vanaf 1950’ en de daarbij behorende toelichting vastgesteld. Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld bij brief van 13 februari 2007, aangevuld met de gronden op 19 maart 2007. Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit met nummer C/S&A/06/3399, is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 07/701. Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit met nummer C/S&A/06/3398, is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 07/702. De beroepen zijn behandeld op de zitting van 14 maart 2008, waar namens eisers is verschenen [eiser 1] in persoon, bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder sub 1 zijn daar verschenen E.A.T.M. Schreuder, M. Kooij en P. Giezen. Overwegingen Feiten en omstandigheden 1. De besluiten van 12 december 2006 zijn voorbereid met toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en hebben in ontwerp gedurende zes weken vanaf 1 september 2006 ter publieke inzage gelegen bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van de betrokken zorgdragers, het ministerie van OCW en de regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad. Eisers hebben hierop geen zienswijzen ingediend. De bestreden besluiten zijn blijkens hun aanhef gegrond op artikel 5 van de Archiefwet 1995. Wettelijk kader 2. Ingevolge artikel 1 van de Archiefwet 1995 wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder: a. Onze minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; b. overheidsorgaan: 1°. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of 2°. een ander persoon of college met enig openbaar gezag bekleed; c. archiefbescheiden: 1°. bescheiden, ongeacht hun vorm, door de overheidsorganen ontvangen of opgemaakt en naar hun aard bestemd daaronder te berusten; 2°. bescheiden, ongeacht hun vorm, met overeenkomstige bestemming, ontvangen of opgemaakt door instellingen of personen, wier rechten of functies op enig overheidsorgaan zijn overgegaan; 3°. bescheiden, ongeacht hun vorm, welke ingevolge overeenkomsten met of beschikkingen van instellingen of personen dan wel uit anderen hoofde in een archiefbewaarplaats zijn opgenomen om daar te berusten; 4°. reprodukties, ongeacht hun vorm, welke bij of krachtens de wet in de plaats zijn gesteld van de onder 1°, 2° of 3° bedoelde archiefbescheiden of welke op grond van het bepaalde in artikel 7 zijn vervaardigd; d. zorgdrager: degene die bij of krachtens de wet belast is met de zorg voor de archiefbescheiden; e. archiefruimte: een ruimte, bestemd of aangewezen voor de bewaring van archiefbescheiden in afwachting van hun overbrenging ingevolge artikel 12, eerste lid of 13, eerste lid; f. archiefbewaarplaats: een bij of krachtens deze wet voor de blijvende bewaring van archiefbescheiden aangewezen bewaarplaats. 3. Ingevolge artikel 3 van de Archiefwet 1995 zijn de overheidsorganen verplicht de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden. 4. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Archiefwet 1995 is de zorgdrager verplicht tot het ontwerpen van selectielijsten waarin tenminste wordt aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging in aanmerking komen. Ingevolge het tweede lid worden de lijsten, nadat Onze minister de Raad voor cultuur, bedoeld in artikel 2a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid, heeft gehoord, vastgesteld, voor zover het betreft: a. archiefbescheiden van de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de andere Hoge Colleges van Staat en het Kabinet der Koningin: bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze minister, in overeenstemming met het betrokken overheidsorgaan; b. archiefbescheiden van de ministeries: door Onze minister en Onze minister wie het mede aangaat; c. archiefbescheiden van andere overheidsorganen: door Onze minister. Ingevolge het derde lid worden de vastgestelde lijsten gepubliceerd in de Staatscourant. Oordeel van de rechtbank 5. Volgens eisers kunnen de besluiten van 12 december 2006 niet in stand kan blijven, omdat deze – kort gezegd – onvoldoende rekening houden met de specifieke taken van in casu de sectoren bestuursrecht van de rechtbanken en met de belangen van recht- en bewijszoekenden, waaronder eisers. Eisers stellen voorts dat sprake is van onevenredig nadeel, dat de besluiten in strijd zijn met hogere regelingen, dat de aanbevelingen van de Raad voor cultuur onvoldoende in het besluit zijn verwerkt en dat de afwijking van die aanbevelingen ten onrechte ongemotiveerd zijn gebleven. Eisers zien zich met name getroffen in hun belangen omdat de besluiten tot gevolg hebben dat de door de griffier gemaakte zittingsaantekeningen van de sector bestuursrecht in veel gevallen niet worden bewaard, waardoor hun rechtszekerheid onvoldoende is gewaarborgd, in elk geval gedurende de tijd dat er mogelijkheden bestaan een zaak voor te leggen aan een andere (internationale) autoriteit. Kennisneming van de zittingsaantekeningen achten eisers noodzakelijk om te kunnen vaststellen of het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting een juiste weergave bevat van hetgeen ter zitting door partijen is verklaard. Eisers voeren sedert ongeveer 2003 procedures waarvan de zittingsaantekeningen niet zijn bewaard. Een aantal procedures loopt nog. 6. Verweerder heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun beroep, omdat zij geen belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb, en voorts omdat procesbelang ontbreekt. 7. De rechtbank overweegt ambtshalve het volgende. 8. De rechtbank is van oordeel dat de besluiten van 12 december 2006 – houdende de vaststelling ingevolge artikel 5 van de Archiefwet 1995 van de door de zorgdrager op de voet van het eerste lid opgestelde ontwerp-selectielijsten met de daarbij behorende toelichtingen – als naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende (algemene) regels bevatten, die zijn uitgegaan van het openbaar gezag dat de bevoegdheid daartoe aan de wet (de Archiefwet 1995) ontleent. Het betreft voorts besluiten die de vaststelling van zelfstandige normen inhouden (kort gezegd, hoe om te gaan met verschillende soorten archiefbescheiden) en die zich lenen voor herhaalde toepassing. Deze besluiten dienen daarom te worden aangemerkt als algemeen verbindende voorschriften. (Verwezen wordt naar de Memorie van Toelichting derde tranche Awb, Kamerstukken II 23 700, nr 3, p. 105). 9. Ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel. Hieruit volgt dat de bestuursrechter onbevoegd is te oordelen over het geschil. 10. Eisers kunnen hun vordering derhalve uitsluitend bij de burgerlijke rechter aanbrengen. 11. Geheel ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat – voor zover desniettemin zou moeten worden aangenomen dat de rechtbank wel bevoegd zou zijn – eisers ingevolge artikel 6:13 van de Awb niet zouden kunnen worden ontvangen in hun beroepen, omdat hun redelijkerwijs kan worden verweten dat zij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren hebben gebracht. Uit de stukken blijkt dat verweerder de besluiten inzake de selectielijsten in ontwerp ter inzage heeft gelegd ter voldoening aan de in dit verband in afdeling 3.4 van de Awb neergelegde vereisten. Ter zitting is komen vaststaan dat eisers geen zienswijzen hebben ingediend. De rechtbank volgt niet het standpunt van eisers dat zij ten tijde van de terinzagelegging geen aanleiding hadden hiertegen zienswijzen in te dienen, reeds nu zij hebben aangegeven al sinds langere tijd in meerdere procedures nadelen te ondervinden van het niet bewaren van zittingsaantekeningen. 12. De rechtbank ziet geen aanleiding te komen tot een proceskostenveroordeling of om te bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht dient te vergoeden. 13. De rechtbank beslist als volgt. Beslissing De rechtbank, verklaart zich onbevoegd om van de beroepen kennis te nemen. Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als voorzitter en mr. J.H.G. van den Broek en mr. M.T. van Vliet als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.F.P. Smeets als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2008. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschriften verzonden: