Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD4100

Datum uitspraak2008-05-07
Datum gepubliceerd2008-06-25
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers240134 / HA ZA 05-1671
Statusgepubliceerd


Indicatie

verzet dwangbevel. Reconventie


Uitspraak

Uitspraak Rechtbank Rotterdam Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 240134 / HA ZA 05-1671 Uitspraak: 7 mei 2008 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [eiser], wonende te [woonplaats], opposant, eiser in reconventie, procureur mr. J.G.M. Roijers, - tegen - de publieksrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE ROTTERDAM, zetelende te Rotterdam, geopposeerde, gedaagde in reconventie, procureur mr. R.W. van Harmelen. Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "de Gemeente". 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - de verzetdagvaarding, tevens conclusie van eis in reconventie, d.d. 25 april 2005; - de akte aan de zijde van [eiser] houdende overlegging producties; de conclusie van antwoord in oppositie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties; het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 22 augustus 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast; het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 5 november 2007; de brief van de zijde van de gemeente d.d. 15 november 2007. 2 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast: 2.1 [eiser] is sinds 31 december 2001 eigenaar van het pand met het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: het pand). 2.2 In een brief van 5 september 2002 heeft de gemeente aan [eiser] kenbaar gemaakt dat er ten aanzien van het pand een voornemen tot aanschrijving op basis van de Woningwet bestond. [eiser] heeft hierop met een brief d.d. 9 september 2002 gereageerd, waarin -voor zover thans van belang- het volgende is opgenomen: “Betreft voornemen tot aanschrijving van het pand [adres] met uw kenmerk 20020888 in uw brief dd 05 sep 2002 Hierbij deel ik u mede dat ik uw brief heb gelezen. Op zeer korte termijn zal ik start maken om de door u gemelde gebreken te verhelpen. Ik verwacht dat het zeker binnen de door u gestelde termijn alles verholpen zal zijn. Zodra dit afgerond is zal ik u uitnodigen voor inspectie (…)” 2.3 Bij besluit van 31 oktober 2002 (hierna: het besluit) is [eiser] ten aanzien van het pand door het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven (verder: het dagelijks bestuur) aangeschreven overeenkomstig artikel 14, eerste lid en 20, eerste lid van de Woningwet, om binnen 6 weken na dagtekening van het besluit de in de voorzieningenlijst genoemde werkzaamheden op afdoende wijze te (laten) verrichten. In het besluit is aangegeven dat tevens de uit deze voorziening(en) voortvloeiende (herstel)werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd. Daarbij is medegedeeld dat de in de voorzieningenlijst genoemde werkzaamheden krachtens artikel 125 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 26 van de Woningwet en de artikelen 5:21 tot en met 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht van gemeentewege zullen worden uitgevoerd, indien [eiser] niet of onvoldoende binnen de genoemde termijn van 6 weken aan het besluit gevolg geeft. Voorts is in het besluit aangegeven dat de daaraan verbonden kosten, vermeerderd met 15% beheerskosten, op [eiser] of zijn rechtsopvolger(s) zullen worden verhaald. 2.4 In het besluit staat in reactie op de hiervoor onder 2.2 weergegeven brief van [eiser] voor zover van belang nog het volgende: “Uw toezegging geeft echter geen aanleiding om af te zien van deze aanschrijving. Indien de gebreken binnen de gestelde termijn verholpen worden, zal immers worden voldaan aan deze aanschrijving. Mocht u de toezegging niet nakomen, dan biedt deze aanschrijving ons de mogelijkheid de gebreken op afzienbare termijn te herstellen. Gelet op het gevaar en de hinder voor de bewoners c.q. de omwonenden is dit laatste namelijk geboden.” 2.5 Tegen het besluit is geen bezwaar gemaakt of beroep ingesteld. 2.6 In een brief d.d. 30 januari 2003 van het dagelijks bestuur, gericht aan [eiser], staat voor zover hier van belang onder meer het volgende: “Bij besluit van 31 oktober 2002 hebben wij u op grond van de Woningwet aangeschreven om de werkzaamheden genoemd in de bij dit besluit behorende voorzieningenlijst op afdoende wijze te (laten) verrichten. Nadat de in de aanschrijving gestelde termijn is verlopen is het bovengenoemde pand door medewerkers van de afdeling Woningtoezicht bezocht. Tijdens dit bezoek is geconstateerd dat niet c.q. niet volledig is voldaan aan het gestelde in bovengenoemd besluit. Wij zullen dan ook (…) overgaan tot uitvoering van gemeentewege van de in de aanschrijving genoemde werkzaamheden.” (…) 2.7 De gemeente heeft [aannemersbedijf] ingeschakeld voor de uitvoering van de werkzaamheden, waarmee op 3 februari 2003 is gestart. 2.8 Ter zake van de verrichte werkzaamheden heeft de gemeente van [aannemersbedrijf] een factuur ontvangen ad € 185.604,52 exclusief BTW. 2.9 De factuur van [aannemersbedrijf], vermeerderd met 15% beheerskosten en 19% BTW, totaal € 253.999,79, is per brief van 1 november 2004 bij [eiser] in rekening gebracht. In deze brief wordt [eiser] verzocht het bedrag in ieder geval voor 1 december 2004 te voldoen. Tevens is in de brief opgenomen dat wanneer niet tijdig wordt betaald of betaling uitblijft, een procedure tot invordering zal worden gestart door tussenkomst van de deurwaarder. 2.10 [eiser] is, ondanks daartoe bij brief van 4 januari gesommeerd te zijn, niet tot betaling van bovenvermelde factuur overgegaan. 2.11 Op 13 januari 2005 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam jegens [eiser] een dwangbevel uitgevaardigd ter zake van bestuursdwangkosten ad € 253.999,79. 2.12 Het dwangbevel is op 15 maart 2005 aan [eiser] betekend. Het betekeningsexploit vermeldt naast de hoofdsom ad € 253.999,79 een bedrag van € 2.811,40 aan rente, een bedrag van € 45.338,96 aan invorderingskosten en een bedrag van € 82,40 aan kosten voor de betekening. Het totaalbedrag dat in het betekeningsexploit wordt genoemd is € 302.232,55. 3 De vorderingen De vordering in oppositie luidt –verkort weergegeven- om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eiser] tot goed opposant te verklaren terzake van het dwangbevel en het dwangbevel buiten effect te stellen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding. Deze vordering is door [eiser] in het petitum aangeduid als de vordering in conventie. Voorts heeft [eiser] in reconventie gevorderd te verklaren voor recht dat de gemeente jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan als gevolg van de in opdracht van de gemeente verrichte werkzaamheden aan het pand [adres] te [woonplaats], welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en dient te worden vereffend volgens de wet, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vorderingen de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 3.1 Gelet op het beschikkingskarakter van het dwangbevel had [eiser] op grond van het bepaalde in artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gehoord moeten worden alvorens tot uitvaardiging van het dwangbevel werd besloten. 3.2 [eiser] betwist invorderingskosten verschuldigd te zijn, die blijkens het exploit van betekening van het dwangbevel € 45.338,96 bedragen. De gevorderde kosten zijn niet redelijk en niet in redelijkheid gemaakt. Van invorderingswerkzaamheden is geen sprake geweest. De gemeente heeft slechts twee brieven verstuurd en heeft voor het overige niet bewezen of aannemelijk gemaakt dat invorderingskosten zijn gemaakt. 3.3 [eiser] is geen wettelijke rente verschuldigd omdat de brief van 1 november 2004 geen in gebreke stellend karakter heeft en de gemeente geen renteaanzegging heeft gedaan. 3.4 De gemeente heeft de werkzaamheden niet deugdelijk aanbesteed zodat niet is voldaan aan het “beste prijs” criterium. [aannemersbedrijf] heeft een ongelooflijk hoog bedrag berekend voor de uitgevoerde werkzaamheden. In de landelijke media is naar buiten gekomen dat de dienst Stedebouw + Volkshuisvesting (verder: dS + V) heeft gekampt met fraude en corruptie, waarbij [aannemersbedrijf] met name is genoemd als aannemer die opvallend (te) veel opdrachten van de gemeente ontving. 3.5 De gemeente heeft gehandeld in strijd met het lonendheidscriterium ex artikel 23 Woningwet. De gemeente had [eiser] de keuze moeten laten tussen uitvoering van de aanschrijving of het staken van het gebruik, hetgeen zij ten onrechte heeft nagelaten. De aanzegging voldoet dientengevolge niet aan de wettelijke eisen, zodat ook het daaruit voortvloeiende dwangbevel aan een gebrek onderhevig is, althans dat in redelijkheid invordering door de gemeente niet dient plaats te vinden. Er is evident sprake van onrendabele voorzieningen. De aankoopwaarde van het pand bedroeg € 79.412,00 terwijl de gemeente [aannemersbedrijf] uiteindelijk voor afgerond drie maal de aankoopprijs heeft laten factureren. 3.6 De uitgevoerde werkzaamheden waren, in ieder geval voor een groot gedeelte, overbodig gezien de behoorlijke staat van onderhoud van het pand. [eiser] heeft daarbij verwezen naar een taxatierapport d.d. 27 mei 2002 van Boeren Makelaardij o.z. B.V. en naar de foto’s die bij dat taxatierapport waren gevoegd. De staat van het pand was aanmerkelijk beter dan die van de omliggende panden. Het is daarom onbegrijpelijk dat een aanschrijving is gevolgd en dat [aannemersbedrijf] voor een bedrag van € 220.000,00 stelt te hebben gewerkt. [eiser] is ofwel slachtoffer van fraude en/of corruptie bij dS + V ofwel slachtoffer van het drieste aanschrijvingsbeleid van de gemeente dat wordt gebruikt om een aantal malafide huisbazen aan te pakken. 3.7 De uitgevoerde werkzaamheden hebben in plaats van tot verbetering tot verslechtering van de bouwkundige staat van het pand geleid. Ten bewijze daarvan heeft [eiser] een brief overgelegd van de bewoner van het pand alsmede een aantal foto’s. Er is volgens [eiser] onder meer sprake van extreme schimmelvorming, slechte afwerking, zeer ernstige roestvorming, vochtplekken en lekkage. [eiser] heeft hierdoor schade geleden waarvoor de gemeente aansprakelijk is. Die schade dient nader opgemaakt te worden bij staat. 4 Het verweer Het verweer strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiser] in zijn vorderingen, dan wel dat [eiser] zijn vorderingen worden ontzegd, onder ongegrondverklaring van het verzet en met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. Daartoe heeft de gemeente - verkort weergegeven en voorzover van belang - het volgende aangevoerd: 4.1 Artikel 4:8 Awb is bij het opleggen van een dwangbevel niet van toepassing zodat geen sprake is van schending van de hoorplicht wanneer de overtreder niet wordt gehoord voorafgaand aan het opleggen van het dwangbevel. Tegen het dwangbevel staat het middel van verzet open, van welk middel [eiser] gebruik heeft gemaakt. [eiser] is voldoende in de gelegenheid geweest zijn zienswijze te uiten. 4.2 Het aanschrijvingsbesluit van 31 oktober 2002 heeft formele rechtskracht. Daarmee staat de rechtmatigheid van het besluit en de noodzaak van de daarin genoemde te treffen voorzieningen in de onderhavige verzetprocedure vast. De stellingen van [eiser] dat geen verbeteringen aangebracht hoefden te worden en dat de staat van het pand bij aankoop aanzienlijk beter was dan die van omliggende panden kunnen daarom worden gepasseerd. Door als zienswijze op de concept-aanschrijving naar voren te brengen dat hij zelf op korte termijn een aanvang zou maken met het verhelpen van de gemelde gebreken heeft [eiser] in feite de noodzaak van de te treffen voorzieningen erkend. 4.3 Het taxatierapport d.d. 27 mei 2002 kan niet gelijk worden gesteld aan een inspectie van een bouwinspecteur op grond van de Woningwet en bevat geen uitgebreide bouwkundige opname. Een aanschrijving heeft juist betrekking op de bouwkundige staat van een pand. Het taxatierapport kan dan ook niet dienen tot bewijs van de stelling dat de aanschrijving overbodig was. 4.4 Voorzover [eiser] heeft betoogd dat zijn pand voorzien was van nieuwe kozijnen, een nieuwe dakbedekking en een nieuwe dakkapel laat dit onverlet dat het pand nog steeds een groot aantal gebreken bevatte. Ook de kozijnen waren op meerdere punten niet in orde. Punt 4c, 5a en 9 a en b zijn terecht in de aanschrijving opgenomen, hetgeen al vast staat met de formele rechtskracht van het aanschrijvingsbesluit. 4.5 De formele rechtskracht strekt zich ook uit over de lonendheid van het aanschrijvingsbesluit. Verder speelt de afweging of het uitvoeren van de aanschrijving al dan niet lonend is geen rol bij panden waarbij de aanschrijving voorzieningen verlangt die achterstallig onderhoud betreffen, waarvan in het onderhavige geval sprake is. De formele rechtskracht strekt zich zowel uit over de te treffen voorzieningen als over de beslissing tot het toepassen van bestuursdwang wanneer [eiser] niet binnen de begunstigingstermijn de genoemde voorzieningen zou hebben getroffen. 4.6 De op [eiser] rustende verbintenis tot betaling van de kosten van bestuursdwang is gezien de factuurdatum en de betalingstermijn op de factuur van [aannemersbedrijf] reeds opeisbaar geworden op 12 januari 2004. De termijn in de onder 2.9 weergegeven brief van 1 november 2004 moet worden gezien als een voor voldoening bepaalde termijn in de zin van artikel 6:83 sub a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Doordat [eiser] niet binnen deze termijn heeft betaald, is zijn verzuim ingetreden op 1 december 2004 en is hij vanaf die datum de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hoofdsom verschuldigd. 4.7 Ten aanzien van de verschuldigde rente voert de gemeente subsidiair aan dat de brief van 1 november 2004 als ingebrekestelling moet worden beschouwd. De brief heeft een aanmanend karakter en er wordt ondubbelzinnig aanspraak gemaakt op betaling van de kosten van bestuursdwang waaraan bovendien een redelijke en duidelijke termijn wordt gesteld. Ook wanneer de brief als ingebrekestelling wordt beschouwd leidt dit ertoe dat wettelijke rente verschuldigd is vanaf 1 december 2004. 4.8 De gemeente was niet verplicht tot aanbesteding. De bouwinspecteur en de kostentoetser hebben erop toegezien dat de door [aannemersbedrijf] bij de gemeente in rekening gebrachte bedragen redelijk en marktconform waren. De factuur van [aannemersbedrijf] bevat een uitgebreide specificatie zodat goed te controleren is of de factuur wel klopt. Ook bij herhaalde controle door de kostentoetser is vastgesteld dat de factuur marktconforme prijzen bevat. 4.9 [eiser] verwijst slechts naar het totaalbedrag van de factuur en onderbouwt niet welke posten van de factuur om welke redenen onredelijk hoog zijn. De factuur van [aannemersbedrijf] bevat een uitgebreide specificatie van de uitgevoerde werkzaamheden en de kosten daarvan, zodat goed te controleren valt of deze factuur klopt. De offerte van Allround bevat niet alle werkzaamheden uit de aanschrijving en is niet gespecificeerd naar materialen en eenheden. De factuur van [aannemersbedrijf] bevat de daadwerkelijk door de gemeente gemaakte kosten bij de uitoefening van de bestuursdwang zodat deze factuur de grondslag van het kostenverhaal behoort te zijn. 4.10 Een aantal werkzaamheden dat op de lijst met onvoorzien meer- en minderwerk bij de factuur van [aannemersbedrijf] wordt vermeld, is niet te herleiden tot de aanschrijving en moet derhalve van kostenverhaal worden uitgesloten. De gemeente heeft een overzicht opgesteld van de meerwerkposten die wél tot de aanschrijving kunnen worden herleid. Het totaal aan kosten inclusief staartkosten en exclusief BTW dat tot de aanschrijving te herleiden is, bedraagt € 15.614,31. 4.11 De gemeente heeft ten onrechte 19% BTW berekend over de in rekening gebrachte beheerskosten terwijl [aannemersbedrijf] ten onrechte 19% BTW in plaats van 6% BTW heeft gerekend over het uitgevoerde schilderwerk. 4.12 Gelet op het hiervoor gestelde onder 4.10 en 4.11 dient de hoofdsom te worden gewijzigd in € 148.020,98. 4.13 Nu de hoofdsom is gewijzigd, bedragen de invorderingskosten nog € 22.203,15, zijnde 15% van de gewijzigde hoofdsom. Tot de invorderingskosten behoren administratiekosten, salarissen en overige personeelskosten van de bij de invordering betrokken medewerkers van dS + V. De gemeente heeft onder meer het Kadaster en het bevolkingsregister moeten raadplegen, rekeningen gestuurd en een dwangbevel moeten opstellen en laten betekenen. Ook moest de gemeente het dossier uitzoeken in verband met de overdracht aan de deurwaarder. Gelet op al deze werkzaamheden is het niet onredelijk een percentage van 15% van de hoofdsom bij [eiser] in rekening te brengen. 4.14 Op 21 januari 2005 heeft de gemeente het werk van [aannemersbedrijf] aan het pand aan een herkeuring onderworpen. Bij deze controle zijn geen lekkages geconstateerd en bleek dat het werk deugdelijk was uitgevoerd behoudens de afwerking van de douche en de stalen constructie voor het balkon. De gemeente begroot deze schade op € 2.364,05 en is bereid deze schade te herstellen. 4.15 Voorzover is geklaagd over schimmelvorming en ongedierte als kakkerlakken en muizen betwist de gemeente daarvoor aansprakelijk te zijn omdat de schimmelvorming of aanwezigheid van ongedierte niet is te wijten aan het werk van [aannemersbedrijf]. 4.16 De gemeente betwist aansprakelijk te zijn voor beweerde lekkages en wijst erop dat deze niet zijn geconstateerd tijdens de inspectie op 21 januari 2005. Nadat melding is gemaakt van de lekkages heeft de gemeente tot driemaal toe een afspraak gemaakt met [eiser] om de lekkages in de woning te onderzoeken. [eiser] is echter niet verschenen. Daarmee heeft [eiser] de gemeente de gelegenheid (bewust) ontnomen om de vermeende schade en de mogelijke oorzaken daarvan op te nemen, zodat het hem rechtens niet past de gemeente terzake aansprakelijk te houden. De gemeente verwijst hierbij naar artikel 6:2 lid 2 BW. 5 De beoordeling 5.1 Tegen het aanschrijvingsbesluit dat aan het dwangbevel ten grondslag ligt, is geen bezwaar gemaakt of beroep ingesteld. De rechtbank gaat in deze civielrechtelijke procedure dan ook uit van de rechtmatigheid van het aanschrijvingsbesluit. 5.2 Artikel 4:8 van de Awb is in de onderhavige procedure niet van toepassing. Van schending van de hoorplicht is geen sprake. Tegen het dwangbevel staat het middel van verzet open, waarvan [eiser] gebruik heeft gemaakt. Hij is daarbij voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze te uiten. 5.3 Als uitgangspunt heeft te gelden dat de overtreder, in casu [eiser], de kosten van uitoefening van bestuursdwang verschuldigd is. Dit is slechts anders indien de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de overtreder dienen te komen. Het gaat daarbij om een marginale beoordeling, zodat ook de stellingen van partijen binnen dit beoordelingskader dienen te worden bezien. 5.4 De rechtbank stelt vast dat [eiser] binnen de in de aanschrijving gestelde termijn niet aan de aanschrijving heeft voldaan. De gemeente was dan ook bevoegd om na ommekomst van de termijn de in de aanschrijving genoemde (herstel)werkzaamheden te doen uitvoeren op kosten van [eiser]. Daarbij merkt de rechtbank op dat [eiser] uitvoering van gemeentewege had kunnen voorkomen door zelf tijdig de herstelwerkzaamheden te verrichten, hetgeen hij heeft nagelaten. Gebleken is slechts dat [eiser] een offerte heeft opgevraagd bij aannemersbedrijf Allround (verder: Allround). De stelling van [eiser] dat hij de gemeente daarvan op de hoogte heeft gebracht is in het kader van de beoordeling van het geschil niet relevant nu vast staat dat op basis van de door [eiser] aangevraagde offerte (binnen de genoemde termijn) geen werkzaamheden zijn verricht en daarmee zelfs geen aanvang is gemaakt. 5.5 [eiser] heeft gesteld dat niet is voldaan aan het “beste prijs” criterium en dat de door de gemeente in rekening gemaakte kosten ongelooflijk hoog zijn. Daarbij heeft hij erop gewezen dat de door Allround uitgebrachte offerte uitgaat van een bedrag van € 66.450,00. Voorts heeft [eiser] gesteld dat [aannemersbedrijf] niet alle werkzaamheden heeft verricht die staan vermeld op de factuur. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser] op dit punt aldus, dat de in rekening gebrachte kosten onredelijk hoog dan wel onjuist zijn, zodat deze niet te zijnen laste kunnen komen. 5.6 Ten aanzien van de offerte van Allround stelt de rechtbank vast dat deze onvoldoende is gespecificeerd en dat daarin niet alle herstelwerkzaamheden zijn genoemd. In zijn algemeenheid kan een dergelijke globale offerte niet dienen tot bewijs van de stelling dat de door de gemeente in rekening gebrachte kosten onredelijk hoog zijn. Voorts heeft de gemeente onweersproken gesteld dat zij niet aanbestedingsplichtig was. Voor het overige heeft [eiser] zijn algemene stellingen op het punt dat sprake is van onredelijk hoge kosten niet onderbouwd, hoewel hij daartoe ruimschoots de gelegenheid heeft gehad. Dat had zeker gezien de uitgebreide gemotiveerde betwisting door de gemeente wel op zijn weg gelegen. Het voorgaande leidt ertoe dat de stellingen van [eiser] op dit punt wegens het ontbreken van feitelijke grondslag worden gepasseerd. 5.7 Voorzover [eiser] -in het verlengde van zijn stelling dat de door de gemeente in rekening gebrachte kosten onredelijk hoog zijn- heeft betoogd dat voor hem niet inzichtelijk is welke werkzaamheden door [aannemersbedrijf] zijn verricht, mist ook deze stelling feitelijke grondslag. Aan de hand van de gespecificeerde begroting volgens voorzieningenlijst en de lijst onvoorzien meer- en minderwerk die [eiser] zelf als productie 8 heeft overgelegd, was hij naar het oordeel van de rechtbank in staat te beoordelen of [aannemersbedrijf] inderdaad de gedeclareerde werkzaamheden heeft verricht. Voorts is op 21 januari 2005 een inspectie geweest in het pand waarbij de bouwinspecteur van de gemeente en [eiser] aanwezig waren. [eiser] heeft tegen deze achtergrond derhalve onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die zijn stellingen op dit punt kunnen dragen, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. 5.8 Voorzover [eiser] bedoeld heeft te stellen dat hij schade heeft geleden als gevolg van het ondeugdelijk uitvoeren van werkzaamheden door [aannemersbedrijf], overweegt de rechtbank als volgt. De gemeente heeft in het kader van de invorderingsprocedure op 21 januari 2005 het pand in aanwezigheid van [eiser] geïnspecteerd. Naar aanleiding van deze inspectie heeft de gemeente erkend dat de douche ten onrechte zonder ventilatie is aangebracht en dat er sprake was van roest- en schimmelvorming in de keuken rondom de trekstang die de stalen balkonconstructie aan het pand verbindt. De gemeente begroot deze schade aan de hand van een door de kostentoetser opgestelde schadeberekening op € 2.364,05 en is bereid deze schade te herstellen. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten, die voor wat betreft de hoogte niet door [eiser] zijn getwist, redelijkerwijs niet ten laste van [eiser] gebracht kunnen worden. 5.9 In het hiervoor onder 5.8 overwogene ziet de rechtbank aanleiding om het dwangbevel voor een bedrag van € 2.364,05 buiten effect te stellen. Dit bedrag dient mede met het oog op de verschuldigde wettelijke rente in mindering te worden gebracht op de hoofdsom. Nu [eiser] zijn stelling dat hij schade heeft geleden als gevolg van het ondeugdelijk uitvoeren van werkzaamheden door [aannemersbedrijf] overigens op geen enkele wijze heeft onderbouwd, wordt deze voor het overige verworpen bij gebrek aan voldoende feitelijke grondslag. 5.10 De gemeente heeft erkend dat een deel van de meerwerkkosten ten onrechte bij [eiser] in rekening is gebracht. Het betreft hier volgens de gemeente werkzaamheden die moesten worden verricht, maar die niet direct tot de aanschrijving te herleiden zijn. In productie 7 bij conclusie van antwoord is een gedetailleerd overzicht opgenomen waarbij is aangegeven welke werkzaamheden direct voortvloeien uit de aanschrijving en de reden daarvan. Het totale bedrag aan meerwerk inclusief bouwplaatskosten, algemene kosten, winst/risico en Car-verzekering dat te herleiden is tot de aanschrijving bedraagt volgens de overzichten van de gemeente € 15.614,31. 5.11 [eiser] heeft ter comparitie slechts in algemene zin gereageerd op de stellingen van de gemeente. Zo heeft hij aangevoerd dat het vreemd is dat [aannemersbedrijf] de bouwkosten van € 96.228,99 met bijna € 90.000,- aan meerwerk heeft verhoogd en dat de gemeente haar vordering van ruim € 300.000,- heeft verlaagd tot iets meer dan € 148.000,00. De rechtbank acht gelet op de uitvoerige en gemotiveerde onderbouwing van de gemeente genoegzaam aangetoond dat de meerwerkkosten die zijn te herleiden tot de aanschrijving € 15.614,31 bedragen. De stellingen van [eiser] bieden daartegenover geen concrete aanknopingspunten die tot een ander oordeel kunnen leiden, zodat niet wordt toegekomen aan bewijslevering. 5.12 De gemeente heeft voorts erkend dat ten onrechte 19% BTW is berekend over het schilderwerk terwijl over schilderwerk slechts een BTW-percentage van 6% dient te worden berekend. Aangezien [eiser] de stelling en de berekening van de gemeente op dit punt niet heeft weersproken zal worden uitgegaan van de berekening van de gemeente, die ervan uitgaat dat de totale kosten voor schilderwerk € 2.854,- bedragen en dat het daarover verschuldigde bedrag aan BTW € 171,26 bedraagt. 5.13 [eiser] heeft verder gesteld dat hij slachtoffer is van fraude en/of corruptie bij dS + V. Ook deze stelling moet worden verworpen wegens het ontbreken van iedere feitelijke grondslag. Daarbij merkt de rechtbank op dat het enkele feit dat sprake is geweest van onderhandse aanbesteding kan niet leiden tot de conclusie dat sprake is van onredelijk hoge kosten. 5.14 Het beroep van [eiser] op het lonendheidscriterium van artikel 23 van de Woningwet (oud) faalt eveneens. Aan een lonendheidsberekening komt geen belang toe bij de beoordeling van de vraag of de door de gemeente gemaakte kosten onredelijk hoog zijn. Daarbij vormt immers de aanschrijving met de bijbehorende voorzieningenlijst het uitgangspunt. Een beroep op het lonendheidscriterium hoort thuis in de bezwaar- en beroepsprocedure tegen de aanschrijving, zodat de rechtbank daarover, nu de rechtmatigheid daarvan reeds vast staat, niet meer kan oordelen. 5.15 Ten aanzien van de beheerskosten wordt als volgt overwogen. Het is naar het oordeel van de rechtbank in het algemeen acceptabel dat de gemeente ter zake de uitoefening van bestuursdwang beheerskosten in rekening brengt. Het standaardpercentage van 15% is in beginsel redelijk. In het onderhavige geval leidt het hanteren van het standaardpercentage echter tot een onredelijk resultaat, mede als gevolg van de hoogte van de gemaakte herstelkosten. De rechtbank zal daarom de beheerskosten matigen tot een bedrag van € 10.000,-. Voor het meerdere zal de rechtbank het dwangbevel buiten effect stellen. 5.16 Gelet op de aard van de dwangbevel procedure, waarbij de daadwerkelijk gemaakte invorderingskosten beperkt zijn, is de rechtbank van oordeel dat de invorderingskosten vastgesteld dienen te worden op twee punten van het toepasselijke liquidatietarief met een maximum van 15% van de hoofdsom. De rechtbank zal het dwangbevel voor het meerdere buiten effect stellen. de gevorderde verklaring voor recht 5.17 De vordering terzake van de verklaring voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan als gevolg van de in opdracht van de gemeente verrichte werkzaamheden aan het pand (verder: de vordering strekkende tot het geven van een verklaring voor recht), dient naar het oordeel van de rechtbank niet te worden opgevat als een vordering in reconventie, nu daaraan geen eis in conventie is voorafgegaan. Er zijn echter geen rechtsregels die zich verzetten tegen het instellen van een vordering als hiervoor omschreven in dezelfde dagvaarding als die waarmee het verzet tegen het dwangbevel is aangetekend. De gemeente heeft bovendien inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vordering strekkende tot het geven van een verklaring voor recht, zodat de rechtbank deze vordering hierna zal beoordelen. 5.18 De vordering strekkende tot het geven van een verklaring voor recht is gebaseerd op de stelling dat de staat van het pand als gevolg van de door [aannemersbedrijf] verrichte werkzaamheden slechter is dan voor aanvang van de werkzaamheden. Kennelijk is de vordering gegrond op onrechtmatig handelen van de zijde van de gemeente. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [eiser] een verklaring overgelegd van de toenmalige huurster van de bovenwoning van het pand mevrouw [persoon 1], alsmede een aantal foto’s. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van [eiser] lag (de grondslag van) zijn vordering beter te onderbouwen dan hij heeft gedaan. De brief van [persoon 1] en enkele foto’s waarop sprake is van schimmelvorming bieden onvoldoende feitelijke grondslag voor de stelling dat sprake zou zijn van enig onrechtmatig handelen. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering zal worden afgewezen. 5.19 Het voorgaande leidt ertoe dat de gemeente ter zake de verrichte (herstel)werkzaamheden de volgende bedragen in rekening heeft kunnen brengen bij [eiser]: - kosten herstelwerkzaamheden exclusief schilderwerk € 107.885,93 - BTW 19% € 20.498,33 - kosten schilderwerk € 2.854,41 - BTW 6% € 171,26 - beheerskosten € 10.000,00 - schade in mindering te brengen € - 2.364,05 hoofdsom € 139.045,88 - invorderingskosten € 2.842,00 5.20 Op het punt van de verschuldigde wettelijke rente overweegt de rechtbank als volgt. De gemeente heeft terecht gesteld dat in de brief van 1 november 2004 een voor voldoening bepaalde termijn is gesteld in de zin van artikel 6:83 sub a BW, terwijl de vordering op dat moment reeds opeisbaar was. [eiser] was dus vanaf 1 december 2004 in verzuim. Ingevolge artikel 6:119 BW is de wettelijke rente over de hoofdsom ten bedrage van € 139.045,88 derhalve toewijsbaar vanaf 1 december 2004. 5.21 De rechtbank acht gelet op het feit dat het dwangbevel voor een substantieel deel buiten effect wordt gesteld termen aanwezig om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, daaronder mede begrepen de kosten van betekening. 6 De beslissing De rechtbank, in oppositie, stelt het dwangbevel buiten effect voor zover daarbij van de aan [eiser] in rekening gebrachte bestuursdwangkosten méér wordt ingevorderd dan € 141.887,88 (zegge: honderdeenenveertigduizend achthonderdachtentachtig euro en achtentachtig eurocent), verhoogd met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 139.045,88 (zegge: honderdnegenendertigduizend vijfenveertig euro en achtentachtig eurocent) vanaf 1 december 2004 tot aan de dag der algehele voldoening; compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Laurijssens. Uitgesproken in het openbaar. 1963/344