Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD4107

Datum uitspraak2008-06-16
Datum gepubliceerd2008-06-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers309165 / HA RK 08-165
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wraking toegewezen. De gang van zaken op de de zitting waarop de strafzaak tegen verzoeker als verdachte inhoudelijk zou worden behandeld is zozeer afwijkend van hetgeen verzoeker redelijkerwijs op basis van de wet en het verhandelde op de vorige (pro forma-)zitting had mogen verwachten, dat daarin een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid gelegen is.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Meervoudige kamer voor wrakingszaken Zaaknummer : 309165 Rekestnummer : HA RK 08-165 Uitspraak : 16 juni 2008 Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van: [naam verzoeker], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], preventief gedetineerd in P.I. Rijmond, locatie "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel, verzoeker, strekkende tot wraking van mr. [naam rechter], voorzitter van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in deze rechtbank (hierna: de rechter). 1. Het procesverloop en de processtukken Ter zitting van 16 juni 2008 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, van welke kamer de rechter voorzitter is, de behandeling voortgezet van de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak onder parketnummer [parketnummer]. Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoeker de rechter gewraakt. De wrakingskamer heeft kennis genomen van het proces-verbaal van de in opgemelde strafzaak op 27 maart 2008 gehouden zitting van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank. Ter zitting van 16 juni 2008, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, zijn raadsman mr. [naam raadsman], de rechter en de officieren van justitie mr. [naam eerste officier van justitie] en mr. [naam tweede officier van justitie]. Door de raadsman zijn bij die gelegenheid drie producties overgelegd. Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts kennis genomen van de voorgenomen wijziging van de tenlastelegging, zoals die door het Openbaar Ministerie aan verzoeker en zijn raadsman alsmede aan de strafkamer was toegezonden. 2. Het verzoek en het verweer daartegen 2.1 Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - : Ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 27 maart 2008, alwaar de strafzaak tegen verzoeker pro forma werd behandeld, is door de verdediging en preliminiair verweer gevoerd, dat is weergegeven in het proces-verbaal van die zitting op bladzijde acht als volgt: "....... Mr. [naam raadsman]: Ik voer een preliminair verweer. Artikel 11a van de Opiumwet is op 1 juni 2006 in werking getreden en ziet specifiek op de criminele organisatie voor wat betreft Opiumdelicten. Nu artikel 11a van de Opiumwet een specialis is van artikel 140 Wetboek van Strafrecht en de tenlastelegging zich uitstrekt over een periode die niet bewezen verklaard kan worden, is het Openbaar Ministerie tot de periode 1 juni 2006 niet ontvankelijk. ......." Deze weergave is juist, met dien verstande dat de hiervoor uit het proces-verbaal geciteerde datum 1 juli 2006 moet zijn. Nadat de officier van justitie op die zitting op dat verweer had gereageerd, heeft de rechtbank zich teruggetrokken voor beraad. Na de hervatting van de behandeling is er blijkens het proces-verbaal, dat ook hier een juiste weergave van het verhandelde vormt, het volgende gebeurd: "....... Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede, dat de redenering van mr. [naam raadsman] klopt, maar dat de rechtbank daar nu geen uitspraak over doet, maar bij de inhoudelijke behandeling van de zaak daaromtrent een beslissing zal nemen. ......." De wet (artikel 283 van het Wetboek van Strafvordering) is duidelijk over de wijze waarop door de rechtbank op een preliminair verweer moet worden beslist. Daarvoor bestaan drie mogelijkheden, namelijk het verweer wordt beschouwd als ontijdig te zijn gedaan, het verweer wordt ongegrond bevonden of het verweer wordt toegewezen. Andere mogelijkheden zijn er niet; dit is een gesloten systeem. Indien de rechtbank destijds van mening was dat het verweer gegrond was, hetgeen uit de hiervoor geciteerde woorden van de voorzitter blijkt, had zij ook de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moeten en kunnen uitspreken. Dat is niet gebeurd. Door de raadsman is vervolgens nog eens uitdrukkelijk gevraagd naar de zienswijze van de rechtbank. Toen waren de woorden van de rechter: uw redenering is juist, maar er volgt nu nog geen uitspraak. Er zou bij de inhoudelijke zitting een beslissing worden genomen. Bij de aanvang van de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker als verdachte ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 16 juni 2008 heeft de verdediging hetzelfde verweer opnieuw gevoerd. De rechtbank heeft daarop de officier van justitie gehoord en heeft zich vervolgens teruggetrokken voor beraad. Bij de hervatting heeft de rechtbank bij monde van de rechter als haar voorzitter als beslist meegedeeld dat het Openbaar Ministerie niet niet-ontvankelijk zal worden verklaard en dat zal worden overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaken. De feiten en omstandigheden ter zitting van 16 juni 2008 zijn ongewijzigd ten opzichte van de zitting van 27 maart 2008. Toch komt de rechtbank, waarvan de rechter bij beide gelegenheden voorzitter was, onder die gelijke omstandigheden en met betrekking tot hetzelfde preliminaire verweer tot twee verschillende uitspraken, terwijl op de zitting van 27 maart 2008, in strijd met de wet, in het geheel niet is beslist. Door het Openbaar Ministerie is inmiddels een wijziging van de tenlastelegging voorbereid en toegezonden aan de verdediging en de rechtbank. De strekking van die wijziging is om het verweer teniet te doen. Door het Openbaar Ministerie kon nu dus worden gezegd dat die nieuwe omstandigheid door de rechtbank moet worden betrokken in haar beraadslaging ten aanzien van het preliminaire verweer. Deze omstandigheden tezamen maken dat verzoeker vreest dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert en dat die vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Het zou zo kunnen zijn dat de enige reden voor het ter zitting van 27 maart 2008 ten aanzien van het preliminair verweer niet nemen van de vereiste beslissing, is geweest het ruimte bieden aan het Openbaar Ministerie om de tenlastelegging te wijzigen. 2.2 De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren, waarbij zij - kort samengevat - heeft meegedeeld: Ter zitting van 27 maart 2008 heeft de meervoudige strafkamer, waarvan ik voorzitter was, niet beslist op het preliminaire verweer, omdat dat bij gelegenheid van de inhoudelijke behandeling van de strafzaken moest gebeuren. Het gaat om een zogenaamde mega-zaak met zeven verdachten. Een beslissing zou consequenties hebben voor alle verdachten. De rechtbank besliste toen om proces-economische redenen het verweer nog niet te verwerpen of te honoreren, maar de beslissing op het verweer uit te stellen tot aan de inhoudelijke behandeling. In die zin is er bedoeld te zeggen dat het verweer door de rechtbank op dat moment ontijdig werd bevonden vanwege die samenhang met de zaken tegen de zes mede-verdachten. Er is toen niet uitdrukkelijk meegedeeld dat het verweer door de rechtbank ontijdig werd bevonden, althans daaraan heb ik geen herinnering. De inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 27 maart 2008 klopt met mijn herinneringen aan die zitting. Het was niet de bedoeling van de rechtbank om - door de beslissing op het verweer uit te stellen - het Openbaar Ministerie de gelegenheid te geven de tenlastelegging te wijzigen. In het proces-verbaal van de zitting van 27 maart 2008 staat vermeld dat door mij is gezegd dat de redenering van de raadsman klopt: bedoeld is te zeggen dat juist is dat artikel 11a van de Opiumwet niet kan slaan op de periode tot aan 1 juli 2006, in verband met de inwerkingtreding van die bepaling. De rechtbank heeft toen niet gezegd wat de consequentie van het verweer zou kunnen zijn. Ter zitting van vandaag besliste de rechtbank dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is. Dat was de eerste beslissing op het preliminair verweer. 3. De beoordeling Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Ter zitting van 27 maart 2008 is een preliminiair verweer gevoerd zoals dat is weergegeven op bladzijde 8 van het proces-verbaal van die zitting, waarop de rechtbank heeft gereageerd zoals eveneens in dat proces-verbaal is weergegeven. Het systeem van de wet (artikel 283 Wetboek van Strafvordering) gaat er van uit dat er op een dergelijk verweer moet worden beslist in die zin, dat het verweer gegrond, ongegrond of ontijdig wordt geoordeeld. Op grond van de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 27 maart 2008, alsmede op basis van het verhandelde ter zitting van heden moet worden aangenomen dat er op de eerstgenoemde zitting door de rechtbank geen beslissing als hiervoor genoemd is genomen. De rechter - op die zitting voorzitter van de strafkamer - heeft toen wel meegedeeld dat de redenering van de verdediging klopt. De meervoudige strafkamer heeft ter terechtzitting van heden de behandeling in gewijzigde samenstelling, doch wederom met de rechter als voorzitter, opnieuw aangevangen. Bij dit opnieuw aanvangen onderzoek is het verweer door de verdediging opnieuw gevoerd en thans door de rechtbank ongegrond verklaard. Deze gang van zaken is zozeer afwijkend van hetgeen verdachte redelijkerwijs op basis van de wet en het verhandelde op de vorige zitting had mogen verwachten, dat daarin een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid gelegen is. Op grond van het vorenstaande is de wraking gegrond. Het verzoek wordt toegewezen. 4. De beslissing wijst toe het verzoek tot wraking van mr. [naam rechter]. Deze beslissing is gegeven op 16 juni 2008 door mr. Van Nifterick, voorzitter, mr. Hofmeijer-Rutten en mr. Vrolijk, rechters. Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.