Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD4341

Datum uitspraak2008-02-27
Datum gepubliceerd2008-06-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers07/00026
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bezwaarschrift is niet tijdig ingediend en wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat geen sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding.


Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM Kenmerk 07/00026 uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer op het beroep van [X] B.V., gevestigd te Amsterdam, belanghebbende, gemachtigde van belanghebbende mr. J.T. Klinkhamer (Zwart Mul Groep) tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, de inspecteur. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. De inspecteur heeft bij besluit van 9 maart 2006 belanghebbende in het kader van de sectorindeling per 2 januari 2006 ingedeeld in sector 44 Zakelijke dienstverlening II. 1.2. Na daartegen bij brief van 26 juni 2006 gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 14 december 2006, het bezwaar niet ontvankelijk verklaard. 1.3. Tegen deze uitspraak heeft voornoemde gemachtigde beroep ingesteld bij beroepschrift met bijlagen van 23 januari 2007, bij het Hof ingekomen op 24 januari 2007. 1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend. 1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2007. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. 2. Overwegingen Feiten 2.1. Belanghebbende is door Cadans Uitvoeringsinstelling B.V., rechtsvoorganger van de inspecteur, bij beschikking met dagtekening 25 juni 2001 met ingang van 1 november 2000 ingedeeld in de sector Detailhandel & Ambachten. 2.2. Bij brief van 2 augustus 2005 schrijft de gemachtigde van belanghebbende aan UWV, rechtsvoorganger van de inspecteur, het volgende: “Namens (…) [X] B.V. (…) maken wij bezwaar tegen de risicogroep sector detailhandel en ambachten waar [X] B.V. is ingedeeld. Vanaf de oprichting zijn de bedrijfsactiviteiten het exploiteren van nieuwe media-activiteiten op het gebied van sport infotainment. (…) Wij verzoeken u aan de hand van bovenstaande de sector te wijzigen”. 2.3. De inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 9 maart 2006 een ‘Beschikking Loonheffingen Sectoraansluiting’ toegezonden waarin onder meer het volgende is vermeld: “U bent aangesloten bij de sector met code 44. Deze sectoraanduiding geldt met ingang van 2 januari 2006. Omdat de aard van uw werkzaamheden of de loonsomverhouding van u als werkgever is gewijzigd, wordt u bij een andere sector ingedeeld. Dit kan op eigen verzoek plaatsvinden, of op basis van een onderzoek door de inspecteur. (…) De aard van uw werkzaamheden is vastgesteld op: Bijbehorende sectorcode: 44 met omschrijving: Zakelijke dienstverlening II (…) De beschikking is gebaseerd op artikel 96 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Bezwaar maken U kunt bezwaar maken tegen deze beschikking. Uw bezwaarschrift moet dan op 20 april 2006 binnen zijn bij uw belastingkantoor”. 2.4. Bij brief van 26 juni 2006 schrijft de gemachtigde van belanghebbende aan UWV het volgende: “Namens (…) [X] BV (…) vraag ik uw aandacht voor het volgende. [X] is per 1 januari 2006 ingedeeld in de (‘oude’) sectorindeling zoals deze voor haar van toepassing is geweest voor 2004. Deze beschikking geldt vreemd genoeg niet met terugwerkende kracht voor de tussenliggende periode van 2004 en 2005. De bedrijfsactiviteiten zijn echter altijd hetzelfde gebleven. (…) Cliënte is het niet eens met de beschikking voorzover het de periode 2004/2005 betreft vanwege het feit dat de bedrijfsactiviteiten niet gewijzigd zijn en verzoekt u vriendelijk om ook de sectorindeling voor de aan 2006 voorafgaande periode ongedaan te maken”. 2.5. Bij uitspraak op bezwaar van 14 december 2006 heeft de inspecteur de brief van 26 juni 2006 aangemerkt als een bezwaar tegen de beschikking van 9 maart 2006 en dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. 2.6. Bij afzonderlijke brief van 14 december 2006 heeft de inspecteur belanghebbende de volgende beslissing meegedeeld: “Betreft Uw verzoek om eerdere ingangsdatum (…) Naar aanleiding van het namens [X] B.V. ingediende (…) verzoek om de herindeling bij sector 44. Zakelijke dienstverlening II op een eerdere datum dan 1 januari 2006, is door de Belastingdienst op 2 november 2006 een onderzoek ingesteld (…). Uit dit onderzoek is (…) gebleken dat er geen bijzondere omstandigheden zijn te duiden die zodanig zwaarwegend zijn dat zij nopen tot een herziening van de indeling van [X] B.V. bij sector 44 Zakelijke dienstverlening met een ingangsdatum gelegen vóór 1 januari 2006. Er zijn derhalve geen termen aanwezig die een nieuwe of een gecorrigeerde beslissing rechtvaardigen, zodat het door of namens [X] B.V. ingediende verzoek (…) wordt afgewezen”. Het geschil 3. Het beroepschrift richt zich tegen de uitspraak op bezwaar van 14 december 2006. In geschil is of de inspecteur het ingediende bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en voorts of de inspecteur de ingangsdatum van de beschikking terecht op 2 januari 2006 heeft vastgesteld. Belanghebbende stelt dat zij met ingang van 1 januari 2004behoort te worden ingedeeld in sector 44. Zakelijke dienstverlening II. Standpunten van partijen 4. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Beoordeling 5.1. Ingevolge het bepaalde in de artikelen 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) had belanghebbende tegen de beschikking van 9 maart 2006 binnen zes weken na de dag van dagtekening daarvan in bezwaar moeten gaan. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat de beschikking later is verzonden of niet aan het juiste adres van belanghebbende was geadresseerd. 5.2. De termijn voor bezwaar ving - gelet op het vorenstaande - aan op 10 maart 2006 en liep tot en met 20 april 2006. Eerst op 26 juni 2006 is een bezwaarschrift van belanghebbende ter inspectie ontvangen. Dit tegen de beschikking gerichte bezwaarschrift is derhalve niet tijdig ingediend en dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard, tenzij er sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. 5.3. Voor het op de voet van artikel 6:11 van de Awb achterwege laten van de niet-ontvankelijkverklaring omdat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat belanghebbende in verzuim is geweest, ziet het Hof geen reden. Belanghebbende heeft hieromtrent geen enkel feit aangevoerd en overigens ook geen beroep gedaan op het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb. Dit brengt mee dat het tegen de beschikking van 9 maart 2006 ingediende bezwaarschrift wegens overschrijding van de daarvoor gestelde indientermijn door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat het door belanghebbende bij het Hof ingestelde beroep voor zover het is gericht tegen deze uitspraak ongegrond moet worden verklaard. 5.4. Uit het voorgaande volgt dat het Hof niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de bezwaren van belanghebbende en dat de beschikking op grond van het beginsel van formele rechtskracht moet worden verondersteld rechtmatig te zijn opgelegd. Proceskosten 5.5. Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 3. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mrs. P.F. Goes, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en J. den Boer, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 27 februari 2008 in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.