Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD4752

Datum uitspraak2008-03-26
Datum gepubliceerd2008-06-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers91823 ha za 08-204
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dexia-zaak


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Civiel zaaknummer: 91823 ha za 08-204 datum vonnis: 26 maart 2008 (vdv) Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van: B, wonende te Almelo, eiser in conventie, verweerder in reconventie, verder te noemen: B, procureur: mr. E.H. Hoeksma, tegen de naamloze vennootschap DEXIA Bank Nederland N.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verder te noemen: Dexia, procureur: mr. J. Sleeswijk Visser, advocaat: mr. H. Post te Helmond. Het procesverloop 1. Bij inleidende dagvaarding tegen 22 mei 2006 heeft B Dexia voor de kantonrechter te Almelo gedagvaard. Deze heeft na conclusiewisselingen de zaak bij vonnis van 5 februari 2008 ambtshalve naar de civiele sector dezer rechtbank verwezen ter verdere afdoening. Dit vonnis en de voordien gewisselde processtukken als omschreven in dat vonnis bevinden zich in het dossier van de rechtbank. De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing In conventie De vordering (kort samengevat) 2. De rechtbank acht hier woordelijk herhaald en ingelast hetgeen de kantonrechter in zijn vonnis van 5 februari 2008 heeft overwogen, meer in het bijzonder de feiten onder punt 2 en de weergave in punt 3 en 4 van dat vonnis van de vorderingen in conventie van B en de reconventionele vordering van Dexia. 3. Verdere voorwaarden van Profit Effect (voor zover van belang): 2. Deze lease-overeenkomst wordt aangegaan voor een ononderbroken periode van 120 maanden, te rekenen vanaf de dagtekening der overeenkomst c.q. aankoopdag van de waarden. Lessee kan deze lease-overeenkomst dagelijks met onmiddellijke ingang beëindigen waarbij een korting wordt verleend van 50% op de alsdan geldende resterende maandbedragen. (.....). 5. Zodra lessee al datgene aan de Bank heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden. 4. Toen B duidelijk was geworden dat de Profit Effect hem niet zou brengen wat hem was voorgespiegeld, heeft hij Dexia bij brief van 21 februari 2005 (productie 11 dagvaar-ding) aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade, de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vernietigd en restitutie gevraagd van zijn inleg volgens een door de rechtbank gehanteerde formule. 5. Bij brieven van 18 augustus 2005 (productie 13 dagvaarding) is B door Dexia aangeslagen voor een restschuld van € 5.530,91. Volgens B is in deze eindafrekening door Dexia ten onrechte een post opgenomen van € 3.815,46, zijnde de contante waarde van 63 resterende termijnen. Deze post dient ter bepaling van de restschuld volgens B te worden geëxtrapoleerd. 6. B stelt dat Dexia hem heeft doen registreren bij het BKR te Tiel met een z.g. A-notering. 7. B beroept zich op nietigheid van de overeenkomsten op grond van bepalingen van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) althans wenst de beide overeenkomsten te ontbinden en baseert zulks op het tekortschieten van Dexia in de nakoming van haar zorgplicht tegenover B zomede -als bij repliek nader gesteld- het onrechtmatig handelen van X, door wiens tussenkomst B de Profit Effect heeft gesloten en waarvoor Dexia tevens aansprakelijk is te achten. 8. B vordert, de vermeerdering bij repliek inbegrepen: I. Te verklaren voor recht dat de overeenkomst Profit Effect: nietig is zomede dat Dexia onrechtmatig jegens B heeft gehandeld en deswege schadeplichtig is. II. Dexia deswege te veroordelen aan B te voldoen tegen bewijs van kwijting: € 3.191,82 althans € 2.393,86 althans € 2.334,09 althans € 426,36. III. Voornoemde bedragen vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dagen dat de onderscheiden deelbetalingen zijn verricht althans de dag dat Dexia in verzuim verkeert (1 april 2005) tot aan de dag der betaling. IV. Verklaring voor recht dat de restschuld van B vervallen is althans die vervallen te verklaren. V. Op straffe ener dwangsom Dexia te bevelen de A-notering bij het BKR te Tiel door te doen halen. VI. Dexia te veroordelen in de proceskosten. VII. Het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het verweer 9. Dexia stelt dat de overeenkomst Profit Effect is afgesloten via de tussenpersoon X die B ter zake heeft geïnformeerd en geadviseerd. Na getoonde interesse van B, heeft X aan haar aanvraag-formulieren verschaft en de Bank heeft die door B ondertekend retour ontvangen. Vervolgens heeft de Bank de overeenkomsten aan X verstuurd. Dexia stelt daarmede aan haar zorgplicht ten opzichte van B te hebben voldaan. 10. Voor deze overeenkomsten wordt niet voorzien in aflossing van de aankoopsom en diende B uit hoofde van deze overeenkomst gedurende de looptijd een vooruitbetaling ineens en maandelijks bedragen, beide bestaande uit rente, aan de Bank te voldoen. Volledigheidshalve wijst de Bank erop dat hierbij na het verstrijken van de gehele looptijd van deze overeenkomsten, een zogenaamde restschuld kan ontstaan. Ook in het geval deze tussentijds wordt beëindigd, hetgeen in casu het geval is geweest, bestaat de mogelijkheid dat B nog een bedrag verschuldigd is. Omtrent de in de eindafrekening opgenomen post van contant gemaakte resterende termijnen neemt Dexia naar aanleiding van de stelling van B geen (nader) standpunt in. 11. Dexia doet voor alles een beroep op het niet inachtnemen door B in de dagvaarding van de substantiëringsplicht ex artikel 111 lid 3 Rv. 12. Voorts stelt Dexia dat wettelijke rente in voorkomend geval eerst verschuldigd is vanaf het moment dat er verzuim aan de orde is, verzet zich tegen kostenveroordeling en concludeert tot afwijzing van de vordering van B. 13. Ten aanzien van het optreden van X als effecten-bemiddelaar, zodanig dat die niet (meer) was vrijgesteld van de vergunningsplicht ex artikel 12 van de vrijstellingsregeling Wet Toezicht effectenverkeer 1995 zulks vanwege de omstandigheid dat X niet enkel B als klant bij de Bank heeft aangebracht, maar zich ook heeft beziggehouden met advisering en/of aanbevelen van specifieke effectentransacties, stelt Dexia dat dit nog niet tot nietigheid van de overeenkomst leidt: niet de overeenkomst zelf is strijdig met een dwingendrechtelijke wetsbepaling, hoogstens het handelen van de tussenpersoon. 14. Naar aanleiding van de door B nader gestelde grondslag van onrechtmatige daad stelt Dexia alleen al dat de tekst van de overeenkomsten duidelijk maakt dat het hier niet om een spaarvorm gaat maar over een geldlening, de door B ingeroepen bepalingen van NR 99 omtrent zorgplicht en schriftelijke informatieverschaffing op (het afsluiten van) deze overeenkomsten niet van toepassing zijn en overigens wel degelijk onderzoek naar diens financiële positie middels de BKR-registratie heeft plaatsgevonden. Voorts wijst Dexia erop dat zij niet bij machte is noteringen bij het BKR te Tiel te doen doorhalen. 15. Betreffende de schade wijst Dexia erop dat B niet door hem genoten dividenden ad € 828,77, fiscale of andere voordelen verdisconteert in zijn vordering zomede het causaal verband tussen de gevorderde schade en het onrechtmatig handelen ontbreekt. In reconventie 16. Ingevolge de (tussentijdse) beëindiging is een restschuld gebleven van in totaal € 5.530,91, waarvan Dexia in reconventie ten bedrage van € 5.504,34 voldoening vordert, zulks vermeerderd met de contractuele rente althans de wettelijke rente. Het verweer van B beperkt zich tot de stelling dat deze vordering van Dexia afstuit op de conventie met de opmerking dat het bedrag zich oplost in de toe te passen restitutieformule. De beoordeling In conventie 17. De overeenkomst “Profit Effect” onder nummer 56089028 d.d. 15 november 2000 staat tussen partijen vast, evenals het feit dat B daarop in totaal € 3.191,82 heeft voldaan en € 479,70 aan dividend heeft ontvangen, die overeenkomst inmiddels (tussentijds) is beëindigd en een restschuld is gebleven, die niet door hem is betaald. 18. Omtrent de hoogte van de restschuld verschillen partijen. De rechtbank constateert dat blijkens artikel 2 van de overeenkomst bij vervroegde beëindiging een korting van 50% op de alsdan geldende resterende maandbedragen (punt 3b) wordt verleend, zodat het door Dexia in de eindafrekening contant maken tegen 5% van die termijn niet juist is. De eindafrekening wordt: Opbrengst verkoop € 3.961,06 minus 63 resterende termijnen/50% € 2.166,89 Aflossingstermijn € 45,38 Beëindigingskosten € 110,-- Contant gemaakte hoofdsom € 5.107,23 Achterstallig € 413,90 maakt Totaal restschuld: € 3.882,34 Profit Effect 19. De Profit Effect kent een zelfstandig beleggingskarakter. Er kan vanwege het feit dat het geen aflossingsproduct betreft zowel op einddatum als bij tussentijdse beëindiging een restschuld ontstaan. 20. Wet Consumenten krediet (WCK) De rechtbank handhaaft haar in eerdere uitspraken ingenomen standpunt dat de WCK op leaseovereenkomsten als deze van toepassing is als na te melden. 20.1 In de Wet op het consumentenkrediet, die door de rechtbank ambtshalve is toe te passen, wordt onder krediettransactie onder meer verstaan iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever één of meer betalingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 1 WCK). 20.2 De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich onder meer hierdoor dat Dexia aan B een bedrag ter beschikking heeft gesteld, waarover B periodiek rente diende te betalen. Aldus voldoet deze overeenkomst aan bovengenoemde definitie. 20.3 In dit verband is van belang dat de wetsgeschiedenis bij art. 1 WCK onder meer vermeldt: “Centraal in de wet staat het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende elementen, waaruit een krediettransactie kan bestaan. Bij een meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren.” (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 68). Nu ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK is voldaan, geldt deze wet. 20.4 Hierbij is in aanmerking genomen dat de onderhavige overeenkomst niet voldoet aan art. 4 lid 1 onder h WCK. In casu is immers geen sprake van het verstrekken van zekerheid door middel van “belening” van effecten van B, reeds omdat volgens de voorwaarden de tegenwaarde van de onderhavige certificaten niet eerder dan aan het einde van de looptijd door Dexia aan B kan worden overgedragen. Ook uit de memorie van toelichting op de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 40/41), waarin, kort samengevat, wordt gesteld dat de regering wat betreft effectenbelening ervoor heeft gekozen deze niet onder de WCK te brengen, omdat de bestendige praktijk is dat de lening niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde van de effecten en de aldus geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat het krediet goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een constructie als de onderhavige. 20.5 De hiertegenover staande opvatting, die blijkt uit de beantwoording van kamervragen door de Minister van Financiën op 6 juli 1998 (aanhangsel handelingen II 1997-1998, nr. 1470, blz. 3015-3016) en uit de memorie van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb. 2001, 669, tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de informatieverstrekking aan publiek uit te breiden (kamerstukken II 2000-2001, 27 869, nr. 3, blz. 3), dat aandelenleaseconstructies onder art. 4 lid 1 onder h WCK vallen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze interpretatie strookt namelijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling van de (toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage in de memorie van toelichting op de WCK, en gaat kennelijk uit van de onjuiste opvatting dat aandelenleaseconstructies onder andere bestaan uit het verstrekken van zekerheid door de kredietnemer op aandelen van hem. 20.6 De rechtbank merkt nog het volgende op. Naar haar oordeel dwingt ook richtlijnconforme interpretatie van artikel 1 aanhef en sub a onder 1 WCK-oud tot toepasselijkheid van deze wet. Blijkens de tiende overweging van het considerans en artikel 14 leden 1 en 2 van de richtlijn 87/102 EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (hierna: richtlijn) dient het begrip “kredietovereenkomst” in artikel 1 van de richtlijn ruim geïnterpreteerd te worden en dienen de beschermende bepalingen van de richtlijn strikt te worden toegepast. Het kan niet zo zijn dat de doelstelling van de richtlijn kan worden omzeild met een beroep op de rechtszekerheid, omdat Dexia met deze uitleg, gelet op het doel, strekking en bewoordingen van de richtlijn, rekening had moeten houden en de tekst van de WCK-oud de toepasselijkheid ervan op de onderhavige overeenkomst ook niet uitsluit. Zie Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen 4 oktober 2007, C-429/05, Celex 62005J0429. 20.7 Uit het gepubliceerde vonnis d.d. 2 februari 2005 van deze rechtbank inzake Dexia-Cosar (LJN AS 4746) is de rechtbank ambtshalve bekend dat de rechtsvoorganger van Dexia ten tijde van het aangaan van de onderhavige overeenkomst niet over een vergunning als bedoeld in art. 9 WCK beschikte, edoch deze eerst per 12 april 2003 verkregen heeft. 20.8 Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 BW mee dat de overeenkomst nietig wegens strijd met een dwingende wetsbepaling en niet vernietigbaar is, aangezien art. 9 WCK niet uitsluitend ziet op bescherming van één van de partijen bij de overeenkomst. In de memorie van toelichting op de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 27) wordt hieromtrent immers gesteld: “Aan het onderhavige wetsontwerp ligt, in aansluiting op het voorgaande, de visie ten grondslag dat er een kader dient te zijn, waarbinnen kredietgevers verantwoord op de markt opereren en consumenten, geruggensteund door goede markt- en productinformatie, op redelijke voorwaarden krediet kunnen opnemen.” Voorts vermeldt de memorie van antwoord op de WCK (kamerstukken II 1987-1988, 19 785, nr. 7, blz. 10) dat gekozen is voor een zodanig vergunningenstelsel, dat serieuze ondernemers zonder moeilijkheden de markt kunnen betreden. 20.9 Dit vergunningenstelsel is dus blijkens de wetgeschiedenis kennelijk mede gericht op bescherming van de toegelaten aanbieders tegen ondeskundige en/of malafide concurrenten met als achtergrond dat een negatief imago van de financiële markten schadelijk is voor een goed functionerende economie en daarmee het algemeen belang schaadt. Deze bredere doelstelling van de WCK volgt ook uit de parlementaire geschiedenis van het wetsvoorstel financiële dienstverlening. Zie hiervoor kamerstukken II 2003-2004, 29 507, nr. 3, par. 2, waarin onder meer wordt opgemerkt dat de zorgvuldige behandeling van de consument tevens bijdraagt aan ordelijke en transparante marktprocessen en een beter functionerende economie en dat de WCK al tot op zekere hoogte bijdraagt aan een effectieve bescherming van de consument. 20.10 Hierbij is verder in aanmerking genomen dat het kredietdeel van de overeenkomsten in onverbrekelijk verband staat met de rest van die overeenkomsten, aangezien door middel van het ter beschikking gestelde bedrag de desbetreffende certificaten zijn “geleasd” (art. 3:41 BW). 20.11 De omstandigheid dat Dexia inmiddels per 1 januari 2006 een vergunning ex artikel 10 Wfd heeft verkregen repareert, anders dan Dexia stelt, niet de bij het afsluiten van de onderhavige overeenkomst ontbrekende vergunning ex artikel 9 WCK; de overgangsregeling van artikel 102 Wfd voorziet niet in de situatie dat die vergunning als zodanig ontbroken heeft. Zorgplicht/onrechtmatige daad/X 21. De rechtbank ziet op zich geen aanleiding de bij conclusie van repliek vermeerderde eis buiten beschouwing te laten, een vermeerdering van eis vanwege de gronden daartoe is mogelijk. Gezien de hiervoor vastgestelde nietigheid op grond van de WCK ziet de rechtbank geen aanleiding die grondslag(en) verder te beoordelen. Gevolgen 22. Gelet op de meest vergaande conclusie dat de overeenkomst Profit Effect nietig is, is het gevolg daarvan dat de rechtsgrond(en) die ten grondslag lag(en) aan de wederzijds verrichte prestaties met terugwerkende kracht daaraan is (zijn) ontvallen. Beide partijen dienen financieel hersteld te worden in de toestand waarin zij zich ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bevonden. Dat betekent dat de aandelen voor rekening van Dexia blijven, Dexia in beginsel al niets meer te vorderen had van B en hetgeen door B aan haar betaald is in beginsel als onverschuldigd aan hem terug moet betalen. Het onderdeel I van de vordering van B is derhalve in principe toewijsbaar. 23. Met betrekking tot onderdeel II wordt daarbij overwogen dat het zoals door B zelf reeds in zijn dagvaarding subsidiair onder ogen gezien naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet wordt gedaan omdat aannemelijk is dat de nietigheid van de overeenkomst niet door hem zou zijn ingeroepen als de waarde van de aandelen gestegen was. De rechtbank vindt daarin aanleiding om op de voet van het bepaalde in artikel 6:278 lid 2 BW te bepalen dat het totaal van het door B aan Dexia betaalde minus de helft van de restschuld(en) met verrekening van door haar ontvangen dividend door Dexia aan B moet worden terugbetaald. Toegewezen wordt: € 3.191,82 – € 1.941,17 (€ 3.882,34 : 2) - € 479,70 = € 770,95. 24. Door Dexia is nog een beroep op eigen schuld van B gedaan. De rechtbank onderschrijft de stelling van Dexia dat de schade mede aan B moet worden toegerekend, immers heeft hij zich zonder enige beleggingservaring, zonder voldoende schriftelijke informatie vooraf en zonder voldoende onderzoek naar het aangeboden product te hebben gedaan in een voor hem duister avontuur gestort. 25. Toch verbindt de rechtbank daar niet de door Dexia gewenste consequenties aan. Dexia is zo ernstig tekortgeschoten in de haar jegens B betamende zorg dat de rechtbank daarin aanleiding vindt om de schade met toepassing van de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, eerste lid BW over de partijen te verdelen als onder 22 hierboven overwogen . 26. Het gevorderde bevel aan Dexia tot doorhaling van de A-notering bij het BKR te Tiel wordt afgewezen waar B niet althans in onvoldoende mate heeft weerlegd het verweer van Dexia daartoe niet bij machte te zijn. 27. Hetgeen partijen verder verdeeld houdt, behoeft gelet op bovenstaande geen bespreking. 28. Als ieder gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, dient elke partij de eigen kosten van het geding te dragen. In reconventie 29. Gezien het hiervoor in conventie overwogene ten aanzien van de (verrekening van de) restschuld, kan die vordering niet meer aan de orde komen en wordt die afgewezen met compensatie van de proceskosten. RECHTDOENDE In conventie I. Verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomst Profit Effect met nummer 56089028 van 15 november 2000 nietig is. II. Veroordeelt Dexia om aan B te betalen een bedrag van € 770,95 (zevenhonderd- zeventig EURO 95/100) vermeerderd met de wettelijke rente hierover van 1 april 2005 tot de dag van betaling. III. Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt. IV. Verklaart het onderdeel II van het dictum van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. V. Wijst af het meer of anders gevorderde. In reconventie VI. Wijst af de vordering van Dexia. VII. Compenseert de proceskosten in de zin dat iedere partij de hare draagt. Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Van der Veer en op 26 maart 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.