Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD4819

Datum uitspraak2006-10-24
Datum gepubliceerd2008-06-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13.497.455.06
Statusgepubliceerd


Indicatie

IRK; EAB; art. 9 lid 2 Olw; verjaring naar Nederlands recht, Spaanse vervolginshandelingen stuiten verjaring in Nederland niet.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER Parketnummer: 13.497.455.06 RK nummer: 06/3266 Datum uitspraak: 24 oktober 2006 UITSPRAAK op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 augustus 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 6 april 2006 door de justitiële autoriteit, the magistrate (magistrada) at the court of first instance (juzgado primera instancia) no. 2 te Granollers, Spanje. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon], door de Spaanse autoriteiten aangeduid als: [opgeëiste persoon] geboren te [geboorteplaats] (Spanje) op [geboortedatum], wonende te [adres], hierna te noemen de opgeëiste persoon. 1. Procesgang De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 oktober 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadslieden, mrs. C.J. van Bavel en D.V.A. Brouwer, beiden advocaat te Utrecht, gehoord. De rechtbank heeft de termijn als bedoeld in artikel 22, lid 1 van de OLW op grond van artikel 22, lid 3 OLW verlengd met 30 dagen, nu door de druk bezette agenda van de Internationale Rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was. 2. Grondslag en inhoud van het EAB Aan het EAB ligt een court order van 6 april 2006 uitgevaardigd door de rechter van de rechtbank in eerste aanleg te Granollers ten grondslag. Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Spanje strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht. 3. Identiteit van de opgeëiste persoon De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. 4. Strafbaarheid 4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 14 op bijlage 1 bij de OLW, te weten: Moord en doodslag, zware mishandeling Op deze feiten is bovendien naar het recht van Spanje een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. 5. Verjaring (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f OLW) 5.1 De rechtbank overweegt het volgende. 5.2. Gelet op de brief van het Ministerie van Justitie van 15 oktober 1992 met bijlagen, van welke brief zich een afschrift in het dossier bevindt, staat vast dat de opgeëiste persoon op 18 september 1992 het Nederlanderschap heeft verworven. Gelet op het bepaalde in artikel 5, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht hebben de Nederlandse autoriteiten derhalve rechtsmacht ten aanzien van de opgeëiste persoon. In artikel 9, eerste lid aanhef en onder f, van de OLW is het volgende bepaald: Overlevering van de opgeëiste persoon wordt niet toegestaan voor een feit ter zake waarvan: f. naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben. 5.3. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige zaak naar Nederlands recht niet is verjaard. 5.4 Voor het vaststellen of sprake is geweest van verjaring naar Nederlands recht is, gelet op het bepaalde in de artikelen 70 tot en met 72 van het Wetboek van Strafrecht, het volgende van belang: - de aanvang van de verjaringstermijn; - de in de onderhavige zaak toepasselijke termijnen; - eventuele stuiting van de verjaring. 5.5. Uit het aan het EAB ten grondslag liggende arrestatiebevel van 6 april 2006, uitgevaardigd door de rechter van de rechtbank in eerste aanleg te Granollers, blijkt dat de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht vanwege twee, naar het recht van Spanje strafbare feiten die zouden hebben plaatsgevonden op 18 mei 1983 te Granollers. De verjaringstermijn is derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 71, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, aangevangen op 19 mei 1983. 5.6 De officier van justitie heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de termijn van de verjaring aanvangt op 19 mei 1983, doch dat de verjaring meerdere malen is gestuit door vervolgingshandelingen van de zijde van de Spaanse autoriteiten. Hij heeft hiervoor in zijn betoog naar verschillende momenten verwezen. Alles overziend is hij - deels subsidiair - van mening dat voor het beantwoorden van de vraag of sprake is van verjaring in Nederland van belang kan zijn of de Spaanse autoriteiten het delict kwalificeren als moord of als doodslag. 5.7 De rechtbank is echter van oordeel dat Spaanse vervolgingshandelingen slechts van belang kunnen zijn voor de vraag naar – mogelijke – verjaring in Spanje, doch niet voor de eventuele stuiting van de verjaring in Nederland. Nu de Overleveringswet de verjaring naar het recht van de uitvoerende lidstaat als weigeringsgrond beperkt tot het geval dat die lidstaat rechtsmacht heeft, moet worden aangenomen dat alleen daadwerkelijke verjaring naar het recht van de uitvoerende lidstaat tot weigering van de overlevering kan leiden. Een benadering waarbij Spaanse vervolgingshandelingen analoog worden aangemerkt als daden van vervolging van Nederlandse autoriteiten valt daarmee dan ook niet te verenigen. Voor zover de officier van justitie heeft bedoeld te stellen dat de Spaanse vervolgingshandelingen, ook zonder analoge transformatie, daden van vervolging in de zin van artikel 72, eerste lid, (oud) Wetboek van Strafrecht opleveren, kan de rechtbank hem hierin evenmin volgen. Voor de toepassing van deze bepaling komen alleen vervolgingshandelingen van - of op verzoek van - Nederlandse autoriteiten in aanmerking. In het onderhavige geval is van zulke handelingen naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Immers, is uit het dossier niet gebleken van enige, door het openbaar ministerie of rechter in Nederland verrichtte vervolgingsdaad sinds 19 mei 1983. De medewerking aan het verzoek om uitlevering van de Spaanse autoriteiten in de jaren 1988-1990 kan, nog daargelaten dat Nederland toen nog geen rechtsmacht had, naar het oordeel van de rechtbank niet als zodanig gekwalificeerd worden. 5.8 Verder overweegt de rechtbank dat de verjaringstermijn voor moord, gelet op artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, achttien jaren bedroeg. De vanaf 19 mei 1983 tot aan de zitting van de rechtbank verstreken tijd beslaat in ieder geval meer dan achttien jaren zodat de rechtbank de kwalificatie van de door de Spaanse autoriteiten aangevoerde strafbare feiten niet meer van belang acht; in alle denkbare gevallen is verjaring immers ingetreden. 5.9 Gelet op het bepaalde in artikel 9, eerste lid aanhef en onder f OLW zal de rechtbank de overlevering dan ook weigeren. Gelet hierop kan en zal de rechtbank bespreking van de overige standpunten van betrokken partijen achterwege laten. 6. Toepasselijke wetsbepalingen De artikelen 2, 5, 7 en 9 van de Overleveringswet en de artikelen 70(oud), 71(oud) en 72(oud) van het Wetboek van Strafrecht. 7. Beslissing WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon], bij de Spaanse autoriteiten bekend als [opgeëiste persoon], aan the magistrate te Granollers ten behoeve van het in Spanje tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. HEFT OP het geschorste bevel gevangenhouding. Aldus gedaan door mr. J.C. Boeree, voorzit¬ter, mrs. M. van Mourik en A.R.P.J Davids, rech¬ters, in tegenwoordigheid van mr. M.B. Weber, grif¬fier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 oktober 2006. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.