Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD4842

Datum uitspraak2008-06-18
Datum gepubliceerd2008-06-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers72765 / HA ZA 07-2673
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vordering in de hoofdzaak gebaseerd op de stelling dat gedaagde (voormalig bewindvoerder) de schuldsanering van eisers niet naar behoren heeft afgerond, onder meer omdat de beëindiging van de schuldsanering niet is gepubliceerd. Voormalig bewindvoerder vordert in het incident de Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder de rechtbank Breda, in vrijwaring op te mogen roepen, omdat rechtbank volgens de Richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen voor publicatie zorg draagt. Incidentele vordering toegewezen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK DORDRECHT Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 72765 / HA ZA 07-2673 Vonnis in incident van 18 juni 2008 in de zaak van 1. [eiser 1], 2. [eiser 2], beiden wonende te Dongen, eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident, procureur mr. P.C. van Houten, tegen [gedaagde], q.q. in haar hoedanigheid van (voormalig) bewindvoerder in de schuldsanering van eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident wonende te Papendrecht, gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident, procureur mr. V.J. Groot. Partijen zullen hierna [eiser 1] en [eiser 2] en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 29 oktober 2007 - de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring - de incidentele conclusie van antwoord - de door beide partijen overgelegde producties. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident. 2. De vordering in de hoofdzaak 2.1. [eiser 1] en [eiser 2] vorderen in de hoofdzaak – samengevat – [gedaagde] op te dragen de schuldsanering van [eiser 1] en [eiser 2] alsnog binnen vier weken na het te wijzen vonnis af te ronden, op straffe van een dwangsom, alsmede haar op te dragen een eventueel batig saldo op de boedelrekening aan [eiser 1] en [eiser 2] te betalen en haar te veroordelen tot vergoeding van de door [eiser 1] en [eiser 2] geleden schade en van de gemaakte buitengerechtelijke kosten. [eiser 1] en [eiser 2] stellen zich op het standpunt dat [gedaagde] de schuldsanering van [eiser 1] en [eiser 2] niet naar behoren heeft afgerond. Zij heeft geen rekening en verantwoording afgelegd van haar beheer van de boedelrekening, zij heeft [eiser 1] en [eiser 2] niet bij de betreffende instanties afgemeld – zodat zij als deelnemend aan de schuldsaneringsregeling geregistreerd zijn gebleven – en zij heeft de beëindiging van de schuldsanering van [eiser 1] en [eiser 2] niet gepubliceerd. [gedaagde] heeft dan ook haar verplichtingen uit hoofde van artikel 316 van de Faillissementswet geschonden. Zij heeft daarmee wanprestatie gepleegd, althans zij heeft onrechtmatig jegens [eiser 1] en [eiser 2] gehandeld. 3. Het geschil in het incident 3.1. [gedaagde] vordert dat haar wordt toegestaan de Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder de rechtbank Breda, in vrijwaring op te roepen, kosten rechtens. Zij stelt daartoe het volgende. 3.1.1. Het meest verstrekkende verwijt dat [eiser 1] en [eiser 2] [gedaagde] in de dagvaarding maken, is dat zij zou hebben verzuimd de beëindiging van de schuldsanering van [eiser 1] en [eiser 2] te publiceren. De overige verwijten hebben immers geen externe werking of zijn ongegrond. In de Faillissementswet is de publicatieplicht weliswaar op de bewindvoerder gelegd, doch uit de Richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen blijkt dat de publicatie door de griffie van de insolventiekamer van de rechtbank wordt verzorgd. De rechtbank Breda heeft bij brief van 24 december 2007 aan (de advocaat van) [gedaagde] meegedeeld dat de beëindiging van de schuldsanering van [eiser 1] en [eiser 2] door een administratieve omissie niet in het registratiesysteem “Civiel” is geboekt en dat de daaraan gekoppelde publicatie daarom niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank Breda is gelet op het voorgaande gehouden [gedaagde] te vrijwaren. Zij heeft er dan ook belang bij de Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder de rechtbank Breda, in vrijwaring op te mogen roepen. 3.2. [eiser 1] en [eiser 2] voeren verweer tegen de incidentele vordering. Zij voeren het navolgende aan. 3.2.1. Toewijzing van de incidentele vordering brengt een onredelijke vertraging van de procedure met zich mee en [eiser 1] en [eiser 2] worden daardoor in hun belangen geschaad. Bovendien is er geen reden voor oproeping in vrijwaring van de rechtbank Breda. De brief waar [gedaagde] in de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring naar verwijst is niet in het geding gebracht. [eiser 1] en [eiser 2] zijn van mening dat – nu [gedaagde] jarenlang niet op sommaties van [eiser 1] en [eiser 2], hun advocaat en de rechtbank Breda heeft gereageerd en niets heeft ondernomen – zij de gevolgen van dit nalaten niet kan afwentelen op anderen. 4. De beoordeling in het incident 4.1. Voldoende, maar ook noodzakelijk, voor het toestaan van de oproeping in vrijwaring is dat de waarborg (de Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder de rechtbank Breda) krachtens zijn rechtsverhouding tot de gewaarborgde ([gedaagde]), ook al is deze van geheel andere aard dan die waarop de vordering in de hoofdzaak is gegrond, verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van de gewaarborgde in de hoofdzaak te dragen. 4.2. [gedaagde] stelt dat dit geval zich in casu voordoet (zie r.o. 3.1.1.). Zij heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank een voldoende reden aangevoerd om de Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder de rechtbank Breda, in vrijwaring op te roepen. Zou het door [gedaagde] gestelde juist blijken te zijn, dan doet zich inderdaad het onder 4.1. bedoelde geval voor. Dat [gedaagde] de brief van de rechtbank Breda waarop zij zich beroept niet heeft overgelegd en dat zij zelf niet eerder iets heeft ondernomen, zoals door [eiser 1] en [eiser 2] wordt aangevoerd, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Of het door [gedaagde] gestelde in concreto juist is, is immers thans niet aan de orde. Dat zal in de vrijwaringszaak dienen te worden beoordeeld. 4.3. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de oproeping in vrijwaring in de omstandigheden van dit geval op haar plaats is en meer in het bijzonder of daarvan onredelijke of onnodige vertraging van het geding te verwachten is. 4.4. Uit het oogpunt van een doelmatige procesvoering heeft een gezamenlijke behandeling van de zaken de voorkeur. Het is immers aannemelijk dat in ieder geval voor een deel in beide zaken dezelfde feiten onderzocht zullen moeten worden. Een eventueel daaruit voortvloeiende vertraging is niet zodanig, dat het belang van [gedaagde] bij toewijzing van het verzoek daarvoor zou moeten wijken, terwijl overigens, indien daarvoor aanleiding zou bestaan, in de hoofdzaak afzonderlijk van de vrijwaringszaak kan worden beslist. Dat [eiser 1] en [eiser 2] door de gevorderde oproeping in vrijwaring onredelijk in hun belangen worden geschaad is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De incidentele vordering van [gedaagde] wordt dan ook toegewezen. 4.5. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist. 5. De beslissing De rechtbank in het incident 5.1. staat toe dat de Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder de rechtbank Breda, door [gedaagde] wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van 6 augustus 2008, 5.2. houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan, in de hoofdzaak 5.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 augustus 2008 voor conclusie van antwoord. Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bouter en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2008.