Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD4869

Datum uitspraak2008-06-17
Datum gepubliceerd2008-06-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-001082-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof stelt vast dat de akte om hoger beroep in te stellen niet binnen de wettelijke termijn is opgemaakt. Het hof ziet evenwel geen aanleiding te oordelen dat het hoger beroep te laat is ingesteld en verdachte mitsdien niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe wordt overwogen, dat uit het dossier niet blijkt van een goede informatieverschaffing aan verdachte over de nieuwe, striktere regeling van artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering. Uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot de wijziging van artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering blijkt dat ook de wetgever een goede informatieverschaffing ten aanzien van deze nieuwe regeling onontbeerlijk achtte. Nu hieraan niet is voldaan, kan verdachte niet worden aangerekend dat hij niet op de hoogte was van (de consequenties van) deze nieuwe regeling. Derhalve wordt verdachte geacht tijdig in hoger beroep te zijn gekomen.


Uitspraak

Parketnummer: 24-001082-07 Parketnummer eerste aanleg: 17-810080-07 Arrest van 17 juni 2008 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 20 maart 2007 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1971] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf en een overtreding veroordeeld tot straffen en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven. Ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte De advocaat-generaal heeft zich ter zitting van het hof op het standpunt gesteld dat verdachte op grond van artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij te laat hoger beroep heeft ingesteld. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Verdachte is bij vonnis van 20 maart 2007 door de politierechter in Leeuwarden veroordeeld. Hij heeft naar aanleiding van dit vonnis een brief geschreven waarin hij kenbaar heeft gemaakt in hoger beroep te willen gaan. Deze brief is d.d. 29 maart 2007 bij het parket in Leeuwarden binnengekomen, doorgestuurd naar de rechtbank Leeuwarden en ter griffie aldaar binnengekomen op 2 april 2007 en vervolgens op 4 april 2007 ingeboekt bij de Centrale Balie van de rechtbank Leeuwarden. De brief die verdachte stuurde voldeed inhoudelijk niet aan de eisen, gesteld in artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte hierin niet had ingestemd met uitreiking van de oproeping aan de medewerker van de griffie. Een medewerker van de griffie heeft meerdere keren geprobeerd contact te krijgen met verdachte door hem een aantal keren overdag op zijn (mobiele) telefoonnummer te bellen. Het is echter niet gelukt verdachte te bereiken. Er is niet ingesproken op de voicemail van dit telefoonnummer. Na aanvang van de executie van het vonnis van 20 maart 2007 heeft verdachte nogmaals een brief gestuurd die d.d. 20 april 2007 bij het parket is binnengekomen. Op 25 april 2007 is deze brief bij de griffie binnengekomen. Naar aanleiding van deze tweede brief heeft de griffiemedewerker d.d. 25 april 2007 wel een akte om hoger beroep in te stellen opgemaakt. Hoewel vereist op grond van artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, is dit dus gebeurd zonder dat verdachte heeft ingestemd met uitreiking van de oproeping aan de griffiemedewerker. De dagvaarding om ter terechtzitting in hoger beroep te verschijnen is verdachte vervolgens betekend. Het hof stelt vast dat de akte om hoger beroep in te stellen niet binnen de wettelijke termijn is opgemaakt. Het hof ziet evenwel geen aanleiding te oordelen dat het hoger beroep te laat is ingesteld en verdachte mitsdien niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe wordt overwogen, dat uit het dossier niet blijkt van een goede informatieverschaffing aan verdachte over de nieuwe, striktere regeling van artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering. Uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot de wijziging van artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering blijkt dat ook de wetgever een goede informatieverschaffing ten aanzien van deze nieuwe regeling onontbeerlijk achtte. Nu hieraan niet is voldaan, kan verdachte niet worden aangerekend dat hij niet op de hoogte was van (de consequenties van) deze nieuwe regeling. Derhalve wordt verdachte geacht tijdig in hoger beroep te zijn gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn appèl. In het geval het hof verdachte ontvankelijk acht, heeft zij gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen. Bewezenverklaring (zie de aangehechte, uitgestreepte tenlastelegging) Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en de overtreding: als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden. Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op het volgende. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een auto op de openbare weg, terwijl hij wist dat op dat moment voor hem een rijontzegging gold. Daarnaast was de auto waarin hij reed, niet verzekerd. Verdachte heeft een rechterlijke uitspraak genegeerd door te rijden tijdens een ontzegging en is voorts de wettelijke verplichting niet nagekomen door onverzekerd in een auto te rijden. Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 14 maart 2008 - eerder is veroordeeld ter zake soortgelijke feiten. Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte geen blijk gegeven van volledig inzicht in het strafwaardige zijn gedrag. Alhoewel op grond van het vorenstaande een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming in beginsel een passende bestraffing van verdachte is, ziet het hof in de ter zitting gebleken persoonlijke omstandigheden aanleiding te volstaan met werkstraffen van na te melden duur. Daarnaast zal het hof ten aanzien van feit 2 een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur opleggen. De persoonlijke omstandigheden die hiertegen door verdachte zijn aangevoerd, namelijk de afstand van vier kilometer die verdachte naar zijn werk op de fiets moet afleggen in geval van een rijontzegging in combinatie met een door verdachte gesteld knieprobleem, wegen niet op tegen de ernst van de feiten en verdachtes recidive op dit gebied. Bovendien zijn zijn persoonlijke (medische) omstandigheden niet onderbouwd, waardoor zij niet op hun ernst en juistheid kunnen worden beoordeeld. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 22c (oud), 22d, 62 en 63 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, artikel 30 (oud) van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en de artikelen 9 (oud), 176 (oud) en 179 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] ten aanzien van feit 1 tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast; en ten aanzien van feit 2 tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vijftig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast; ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden. Dit arrest is aldus gewezen door mr. Deuring, voorzitter, mr. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Zevenhuizen als griffier.