Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD4997

Datum uitspraak2008-06-09
Datum gepubliceerd2008-06-24
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/13322, 07/13323
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanvraag ‘het ondergaan van een medische behandeling’ / paspoort / mvv / hardheidsclausule / horen
De aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “het ondergaan van een medische behandeling” is afgewezen bij besluit van 28 augustus 2006, wegens het ontbreken van een paspoort en een mvv. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd een op 9 augustus 2006 uitgebrachte BMA-advies waarin is vermeld dat de verwachting is dat zonder behandeling geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie op korte termijn, maar dat zonder behandeling op de middellange termijn een medische noodsituatie in de vorm van psychische decompensatie mogelijk is. Eiseres bestrijdt dit besluit onder verwijzing naar de visie van twee behandelend artsen en een externe arts. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de stukken niet zonder meer worden afgeleid dat sprake is van (uitsluitend) een verschil van mening tussen de BMA-arts en enkele behandelaars van eiseres alsmede een externe deskundige. Niet kan worden uitgesloten dat de informatieoverdracht aan de BMA-arts niet optimaal is geweest en voorts niet dat de behandelende artsen niet hebben begrepen dat van hen niet alleen een diagnose doch ook een prognose werd verwacht, juist ten aanzien van de suïcidaliteit van eiseres zodat dit aspect bij de voorbereiding van het advies door de BMA-arts onvoldoende voor het voetlicht is gekomen. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid, dan wel volledigheid van het medische advies. Het had in het onderhavige geval op weg van verweerder gelegen om in het kader van de heroverweging in bezwaar het BMA te vragen of deze stukken aanleiding vormen voor een ander standpunt dan in het advies verwoord. Beroep gegrond en toewijzing van het verzoek.


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG Zittinghoudende te Utrecht Sector bestuursrecht zaaknummers: AWB 07/13322 BEPTDN (beroepszaak) AWB 07/13323 BEPTDN (voorlopige voorziening) uitspraak van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter d.d. 9 juni 2008 inzake [eiseres], geboren op [geboortedatum] 1984, van gestelde Sierraleoonse nationaliteit, eiseres/verzoekster, gemachtigde: mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht, tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. C. Brand, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag. Inleiding 1.1 Bij besluit van 28 februari 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres/verzoekster (hierna te noemen: eiseres) tegen zijn besluit van 28 augustus 2006 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 12 september 2005 om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit van 28 februari 2007 beroep bij deze rechtbank ingesteld. 1.2 Eiseres heeft de rechtbank tevens verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege dient te blijven, totdat op het beroep is beslist. 1.3 De gedingen zijn behandeld ter zitting van 31 januari 2008, waar eiseres in persoon is verschenen. Eiseres en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht. 1.4 Het onderzoek is ter zitting van 31 januari 2008 geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op een door eiseres overgelegd stuk, te weten een rapportage van de heer [...] van 25 april 2007, welk stuk zich niet in het (kopie)dossier van verweerder bevond. Verweerder heeft bij faxbrief van 21 februari 2008 op de brief gereageerd. De gemachtigde van eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 2 maart 2008. Beide partijen hebben toestemming gegeven om een onderzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en uitspraak bepaald op heden. Overwegingen Ten aanzien van het beroep 2.1 In geschil is of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: "het ondergaan van een medische behandeling". 2.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit, samengevat weergegeven, het volgende overwogen. Verweerder heeft verwezen naar hetgeen de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, in haar uitspraak van 28 december 2006 heeft overwogen. Eiseres is er niet in geslaagd om haar identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. Nu het land van herkomst van eiseres niet is vastgesteld kan niet geconcludeerd worden dat behandeling van eiseres, die zich beroept op ernstige psychische problematiek, in het land van herkomst niet mogelijk is. Het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) dient te worden aangemerkt als deskundigenadvies en er bestaat op grond van dit advies geen aanleiding om eiseres vrij te stellen van het paspoortvereiste. De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat er op grond van het BMA-advies geen aanleiding bestaat om ten aanzien van eiseres in het mvv-vereiste een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.71, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) aan te nemen. Op grond van artikel 7:3, onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is afgezien van het horen van eiseres. Ten aanzien van de brief van 25 april 2007 van de heer [...] (hierna te noemen: [...]) heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hierin geen concrete aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor het oordeel dat het BMA-advies van 9 augustus 2006 (hierna: het advies) niet juist danwel onvolledig zou zijn. Hiertoe merkt verweerder op dat [...] niet de behandelend arts van eiseres is en hij (blijkens zijn brief) evenmin beschikt over de informatie die tussen de arts van het BMA en de behandelaars van eiseres is gewisseld. 2.3 Eiseres heeft tegen dit besluit aangevoerd dat er, gelet op de verklaring van de behandelaar d.d. 31 oktober 2006, concrete aanknopingspunten zijn om het twijfelen aan het BMA-advies. Er is sprake van een motiveringsgebrek omdat verweerder hierop in de bestreden beschikking onvoldoende is ingegaan. Daarnaast meent eiseres dat deze informatie voor verweerder aanleiding had moeten zijn om het BMA om een reactie te vragen, hetgeen niet is gebeurd. Dit maakt dat de beschikking op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Eiseres beschikt inmiddels over een originele geboorteakte uit het land van herkomst, waarmee zij haar Sierraleoonse identiteit kan aantonen. Eiseres meent dat zij op grond van het beleid dient te worden vrijgesteld van het paspoortvereiste, nu uit een brief van 4 april 2006 blijkt dat paspoorten niet meer worden uitgegeven door de Ambassade, maar slechts kunnen worden aangevraagd en afgegeven in Freetown in Sierra Leone. Daarnaast is eiseres van mening dat uit de brief van de behandelend psychiater afdoende blijkt dat bij stopzetting van de behandeling een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan, terwijl behandeling in Sierra Leone niet mogelijk is. Tenslotte meent eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord. Terzake de brief van 25 april 2007 van de heer [...] geeft eiseres aan dat de heer [...] via de gemachtigde wel in het bezit was van de informatie van de behandelende sector over eiseres. 2.4 Ingevolge artikel 13 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien - voor zover hier van belang - internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen. 2.5 Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Vw is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen. Uit het tweede lid van artikel 14 van de Vw volgt dat de vergunning wordt verleend onder een beperking. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften. 2.6 Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder b, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. 2.7 Ingevolge artikel 3.72 van het Vb wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid onder b, Vw, indien de vreemdeling naar het oordeel van verweerder heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land, waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. 2.8 Ingevolge B8/4.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) kan ingevolge artikel 16 van de Vw juncto artikel 3.72 van het Vb onder omstandigheden vrijstelling worden verleend van het vereiste dat de vreemdeling dient te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding. Blijkens de nota van toelichting bij laatstgenoemd artikel vormt het ondergaan van een medische behandeling in Nederland daartoe in het algemeen onvoldoende aanleiding, aangezien het enkel ondergaan van een medische behandeling de vreemdeling in het algemeen niet belet om zich tot zijn ambassade of consulaat te wenden. De vreemdeling dient genoegzaam aan te tonen dat het voor hem persoonlijk niet mogelijk is in het bezit gesteld te worden van een geldig document voor grensoverschrijding. Gelet hierop kan derhalve slechts in geval van zeer bijzondere individuele omstandigheden vrijstelling worden verleend van het hier bedoelde vereiste. 2.9 Indien een vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding overlegt hij ingevolge artikel 3.102 van het Vb (onder andere) aanvullende gegevens en bescheiden omtrent zijn identiteit en nationaliteit. De medisch adviseur wordt slechts om een gedeeltelijk advies gevraagd, indien de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling onvoldoende is komen vast te staan. De medisch adviseur zal in die gevallen geen advies worden gevraagd omtrent de vraag of medische behandeling mogelijk is in de herkomstland. 2.10 Indien de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling in onvoldoende mate is komen vast te staan, is de conclusie gerechtvaardigd dat niet is gebleken van een medische behandeling waaraan betrokkene verblijfsrechten zou kunnen ontlenen. Dat laat overigens onverlet dat in deze omstandigheden in bepaalde gevallen wel toepassing moet worden gegeven aan artikel 17, eerste lid, onder c, Vw dan wel artikel 64 Vw. Derhalve dient uitsluitend met het oog op deze bepalingen een medisch advies te worden opgevraagd. 2.11 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 16, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid. 2.12 Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vb wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw, afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb kan de Minister het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel kan leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule). 2.13 In artikel 17, eerste lid, van de Vw is een aantal categorieën vreemdelingen genoemd waarvan de aanvraag niet wordt afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv. Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw wordt een aanvraag niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv indien het een vreemdeling betreft voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen. 2.14 Gelet op het bepaalde in B1/4.1 van de Vc, hetwelk uitwerking is van de hiervoor genoemde vrijstellingsgrond, dient te worden beoordeeld of de vreemdeling in staat is om te reizen naar zijn of haar land van herkomst én in staat kan worden geacht om aldaar de behandeling af te wachten van een door hem of haar ingediende mvv-aanvraag. De rechtbank overweegt als volgt. 2.15 Verweerder heeft in het kader van het beroep op vrijstelling op de voet van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw alsmede in het kader van het beroep op de hardheidsclausule, onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 december 2006, verwezen naar het advies van het BMA van 9 augustus 2006. 2.16 De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State BMA-adviezen deskundigenadviezen zijn waarvan verweerder, indien zij op inzichtelijke, onpartijdige en objectieve wijze zijn opgesteld, bij de besluitvorming in beginsel mag uitgaan. 2.17 Met betrekking tot verweerders standpunt aangaande het ontstaan van een medische noodsituatie bij het uitblijven van medische behandeling overweegt de rechtbank het volgende. 2.18 Het BMA heeft op 9 augustus 2006 een medisch advies uitgebracht waarin de door de behandelend psycholoog en psychiater vóór die datum verstrekte informatie is betrokken. 2.19 Het BMA stelt in het advies onder punt 4 in antwoord op de vraag of bij het uitblijven van behandeling van eiseres een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan het volgende: Bij het uitblijven van behandeling kunnen de klachten bij betrokkene persisteren, dan wel toenemen. Tot op heden zijn er geen aanwijzingen voor suïcidaliteit, dan wel een noodzaak voor klinische behandeling in een psychiatrische instelling. Haar klachten lijken te zijn toegenomen als gevolg van de ontwikkelingen rondom haar verblijfsprocedure (nadat haar opleiding is gestopt, en de ziektekosten verzekering is beëindigd). Ook de behandelaar denkt dat de duur van de behandeling mede afhankelijk is van het verloop van de verblijfsprocedure. Derhalve is de verwachting dat zonder behandeling in dit geval geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie op korte termijn, echter zonder behandeling is op de middellange termijn (na drie maanden tot ongeveer een jaar) een medische noodsituatie in de vorm van psychische decompensatie mogelijk. 2.20 In reactie op het BMA-advies hebben de behandelaars bij brieven van 3 en 31 oktober 2006, samengevat weergegeven, naar voren gebracht dat het uitblijven van een behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie en wel van ernstige geestelijke en lichamelijke schade, c.q. handicap, en dat daar nu al duidelijk sprake van is omdat eiseres vast zit in haar PTSS syndroom en geen mogelijkheden meer heeft tot ander gedrag. De kans bij geen behandeling is aanwezig dat eiseres verder decompenseert, zoals verder afglijden of een TS (naar de rechtbank begrijpt: een 'poging tot zelfmoord') zal plegen, en dat dit zonder behandeling binnen drie maanden zou kunnen gebeuren. In aanvulling op haar beroepschrift heeft eiseres op 10 mei 2007 een rapport overgelegd van [...] van 25 april 2007 die als psychiater is verbonden aan het Pharos Kenniscentrum Vluchtelingen en Gezondheid, waarin hij commentaar geeft op het in de onderhavige zaak uitgebrachte BMA-advies. In zijn rapport heeft [...] onder meer naar voren gebracht dat het BMA vraagt naar medische informatie, maar dit in algemene termen doet, zonder specifieke vragen over dreigende noodsituaties. Voorts geeft hij aan dat het vreemd/klachtwaardig is dat het BMA niets vraagt over mogelijke aanwijzingen voor suïcidaliteit of andere uitingen van wanhoop. Het is onduidelijk waarop het BMA baseert dat wel sprake is van een noodsituatie op middellange termijn maar niet op korte termijn. 2.21 De gemachtigde van verweerder heeft zich na lezing van dit rapport bij brief van 21 februari 2008, onder verwijzing naar het bestreden besluit en de uitspraak van de voorzieningenrechter, op het standpunt gesteld dat dit rapport, evenals de brieven, niet tot een ander oordeel leidt dan hetgeen het BMA in zijn advies heeft gesteld. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder met betrekking tot voormelde brieven en het rapport niet kan volstaan met de enkele stelling dat deze geen aanleiding geven voor een ander oordeel. Anders dan door verweerder in het bestreden besluit is gesteld kan uit de stukken naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden afgeleid dat sprake is van (uitsluitend) een verschil van mening. De rechtbank overweegt hiertoe dat, gelet op hetgeen in de brieven en het rapport is weergegeven, niet kan worden uitgesloten dat de informatieoverdracht aan de BMA-arts niet optimaal is geweest. Mede gelet op de naderhand door hen verstrekte inlichtingen is niet denkbeeldig de mogelijkheid dat de behandelend artsen hun aanvankelijk aan de BMA-arts verstrekte informatie hebben gegeven op basis van een vraagstelling die door hen in de onderhavige situatie wellicht niet goed is begrepen, dan wel niet concreet genoeg blijkt te zijn geweest. Ook valt niet uit te sluiten dat zij niet hebben begrepen dat van hen niet niet alleen een diagnose doch ook een prognose werd verwacht, juist ten aanzien van de suïcidialiteit van eiseres zodat dit aspect bij de voorbereiding van het advies door de BMA-arts onvoldoende voor het voetlicht is gekomen. De rechtbank merkt in het licht van het vorenstaande nog op dat hoewel de heer [...] inderdaad niet de behandelend arts van eiseres was dit niet uitsluit dat hetgeen door hem is aangegeven relevant is in het licht van de beoordeling van het BMA-advies van 9 augustus 2006. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid, dan wel volledigheid van het medische advies. Gelet op de ernstige consequenties van een besluit dat is gebaseerd op een mogelijkerwijs na communicatiestoornissen totstandgekomen BMA-advies is het van belang dat een dergelijk besluit met de nodige zorgvuldigheid tot stand komt. Gezien de inhoud van de brieven en het rapport in samenhang met de omstandigheid dat bij verweerder deskundigheid ter zake ontbreekt ligt had het in het onderhavige geval op weg van verweerder gelegen om in het kader van de heroverweging in bezwaar het BMA te vragen of deze stukken aanleiding vormen voor een ander standpunt dan dat, als verwoord in de nota van 9 augustus 2006. 2.22 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorts ten onrechte in de onderhavige situatie afgezien van het horen. Zoals is overwogen in de uitspraak van 13 juni 2003 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (JV 2003, 335) vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. Met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan van het horen ook slechts worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit. De rechtbank oordeelt dat in het onderhavige geval, gelet op de aard van de besluitvorming in samenhang met hetgeen in bezwaar is aangevoerd, geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift. Immers, niet gezegd kan worden dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was omtrent de uitkomst van de bezwaarprocedure. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de aard van de procedure en de voorliggende, te beantwoorden rechtsvragen, onder meer betrekking hebbende op de identiteit van eiseres en haar medische situatie. Het beroep is dan ook gegrond. Het bestreden besluit kan niet in stand blijven en zal worden vernietigd wegens strijd met strijd met de artikelen 3:2, 7:12 alsmede 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De overige beroepsgronden behoeven derhalve geen bespreking. Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van deze uitspraak en zal daarbij aandacht kunnen besteden aan de zijdens eiseres overgelegde documenten met betrekking tot haar identiteit en nationaliteit. Ten aanzien van de voorlopige voorziening 2.23 Na deze uitspraak treedt de fase van bezwaar opnieuw in. Nu verweerder opnieuw een inhoudelijk standpunt in zal dienen te nemen, kan het bezwaar een redelijke kans van slagen niet ontzegd worden. Aangezien het bezwaarschrift in dit geval geen schorsende werking heeft, heeft eiseres een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep 2.24 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1127,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het geven van schriftelijke inlichtingen, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-). 2.25 Uit de gegrondverklaring volgt ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb dat verweerder het betaalde griffierecht ad tweemaal € 143,- dient te vergoeden. Beslissing De rechtbank: ten aanzien van de hoofdzaak: verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 805,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet voldoen; wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 143,-. De voorzieningenrechter: ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening: wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe; verbiedt verweerder eiseres uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist; veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet voldoen; wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 143,-. Aldus vastgesteld door mr. F.M.D. Aardema en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2008. De griffier: mr. M.H. Boomsma De rechter: mr. F.M.D. Aardema afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Tegen deze uitspraak staat, voorzover die betreft het verzoek om een voorlopige voorziening, ingevolge artikel 37, tweede lid, aanhef en onder d, Wet op de Raad van State geen hoger beroep open. Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.