Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD5065

Datum uitspraak2008-06-18
Datum gepubliceerd2008-06-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705925/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Texel (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een melkrundveehouderij en biomassavergistingsinstallatie aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 9 juli 2007 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200705925/1. Datum uitspraak: 18 juni 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de vereniging 10 voor Texel, gevestigd te Texel, en anderen, appellanten, en het college van burgemeester en wethouders van Texel, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Texel (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een melkrundveehouderij en biomassavergistingsinstallatie aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 9 juli 2007 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben de vereniging 10 voor Texel en anderen (hierna: 10 voor Texel en anderen) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2007, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2008, waar 10 voor Texel en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte en ing. J. Veldkamp, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het college stelt dat het beroep voor zover het is ingediend door de vereniging Landschapszorg Texel (hierna: Landschapszorg Texel) niet-ontvankelijk is, aangezien zij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht. 2.1.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. 2.1.2. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de statuten van Landschapszorg Texel heeft zij ten doel bij te dragen tot het herstel, de bescherming en de verantwoorde vorming van landschappelijke, biologische en stedenbouwkundige waarden op Texel en in voorkomende gevallen ook daarbuiten. Op grond van artikel 2, tweede lid, van de statuten van Landschapszorg Texel tracht zij dit doel onder meer te bereiken door beleid van de overheid en andere instanties te beïnvloeden in overeenstemming met haar doel; door bij het publiek belangstelling te kweken voor haar doel; door andere wettige middelen die naar het oordeel van de ledenvergadering tot haar doel geëigend zijn. Deze doelstelling is, anders dan het college stelt, voldoende specifiek en niet te algemeen geformuleerd om te concluderen dat Landschapszorg Texel door het besluit rechtstreeks wordt getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt. Landschapszorg Texel moet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt. 2.2. 10 voor Texel en anderen stellen dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de nut en noodzaak van de bij het bestreden besluit vergunde biomassavergistingsinstallatie. Zij stellen verder dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de risicocontouren en daarmee samenhangende afstanden die aangehouden dienen te worden ten aanzien van de hoofdgasleiding van Texel. Deze beroepsgronden hebben geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en kan reeds om die reden niet slagen. 2.3. 10 voor Texel en anderen voeren aan dat met betrekking tot het uitrijden van digestaat, het vaste eindproduct van de vergisting, ten onrechte niet is getoetst aan de Wet ammoniak en veehouderij. Uit artikel 3 van de Wet ammoniak en veehouderij volgt dat op grond van deze wet slechts de gevolgen van ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven worden betrokken in de beoordeling van een aanvraag om vergunning. Het uitrijden van het digestaat valt dan ook niet onder de werking van de Wet ammoniak en veehouderij. Deze beroepsgrond faalt. 2.4. 10 voor Texel en anderen betogen dat het college ten onrechte geen beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn heeft gemaakt van de effecten van de inrichting op het in de nabijheid van de inrichting gelegen gebied "Waddenzee". Dit gebied is een gebied van communautair belang in de zin van de Habitatrichtlijn (hierna: habitatgebied) en een speciale beschermingszone in de zin van artikel 4 van de Vogelrichtlijn. 2.4.1. Het habitatgebied "Waddenzee" valt in de omgeving van de inrichting samen met de speciale beschermingszone "Waddenzee". Ingevolge artikel V, eerste lid, van de Wet van 20 januari 2005 tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen (Stb. 2005, 195), geldt de aanwijzing van een speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn als besluit als bedoeld in artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998. 2.4.2. Waar, zoals hier, artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 toepassing vindt omdat krachtens artikel 10a van deze wet een speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn is aangewezen, terwijl een met deze beschermingszone samenvallend gebied van communautair belang in de zin van de Habitatrichtlijn niet is aangewezen, dient artikel 19d Habitatrichtlijnconform te worden geïnterpreteerd. Deze interpretatie houdt in dat bij de toepassing van artikel 19d zowel de instandhoudingsdoelstelling van de speciale beschermingszone als die van het gebied van communautair belang moet worden betrokken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 augustus 2007 in zaak nr. 200701498/1) brengt dit mee dat de werking van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn de individuele burgers bereikt via toepassing van het richtlijnconform geïnterpreteerde artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998. Een rechtstreeks beroep op artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn in de huidige procedure omtrent de verlening van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is gelet hierop niet aan de orde. De beroepsgrond faalt. 2.5. 10 voor Texel en anderen vrezen voor geluidhinder vanwege het in werking zijn van de inrichting. Zij voeren in dit verband aan dat de gestelde piekgeluidgrenswaarden niet toereikend zijn om geluidhinder te voorkomen. 2.5.1. Het college heeft voor de beoordeling van de door de inrichting te veroorzaken geluidhinder de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking) als uitgangspunt gehanteerd. De in de vergunning gestelde grenswaarden voor het maximale geluidniveau zijn niet hoger dan de volgens de Handreiking aanvaardbaar geachte waarden van 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Het college heeft deze grenswaarden in redelijkheid toereikend kunnen achten. De beroepsgrond faalt. 2.6. 10 voor Texel en anderen stellen dat het bij de aanvraag om vergunning behorende akoestisch rapport van DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. van 13 januari 2006 onvolledig is. Volgens hen is uitgegaan van een te laag aantal vervoersbewegingen, is geen rekening gehouden met de extra geluidbelasting als gevolg van de extra landbouwactiviteiten die zullen plaatsvinden en is ten onrechte slechts gerekend met jaargemiddelde waarden. 2.6.1. In het akoestisch rapport is aangegeven welke activiteiten plaatsvinden gedurende de representatieve en incidentele bedrijfssituatie, wat de bijbehorende bedrijfstijden zijn en hoeveel vervoersbewegingen elke activiteit met zich brengt. Bij de beoordeling van de geluidbelasting vanwege de inrichting in de representatieve en de incidentele bedrijfssituatie is uitgegaan van het aantal vervoersbewegingen per dag gedurende het gehele jaar of gedurende een gedeelte van het jaar. De Afdeling ziet in hetgeen 10 voor Texel en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de in het akoestisch rapport opgenomen uitgangspunten niet juist of onvolledig zijn. Verder is het akoestisch onderzoek conform de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999 uitgevoerd. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de berekende waarden op onjuiste wijze tot stand zijn gekomen. Deze beroepsgrond faalt. 2.7. Het beroep is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Taal voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2008 407-492.