Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD5068

Datum uitspraak2008-06-18
Datum gepubliceerd2008-06-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705742/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij onderscheiden besluiten van 12 mei 2006 heeft de minister van Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans de minister voor Wonen, Wijken en Integratie (hierna: de minister) de over de tijdvakken 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 en 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 aan [appellant] verleende huursubsidie gewijzigd van € 2310,60 en € 1184,16 in nihil en de uitgekeerde bedragen teruggevorderd.


Uitspraak

200705742/1. Datum uitspraak: 18 juni 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats] (België), tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1202 van de rechtbank Groningen van 6 juli 2007 in het geding tussen: [appellant] en de minister van Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans de minister voor Wonen, Wijken en Integratie. 1. Procesverloop Bij onderscheiden besluiten van 12 mei 2006 heeft de minister van Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans de minister voor Wonen, Wijken en Integratie (hierna: de minister) de over de tijdvakken 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 en 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 aan [appellant] verleende huursubsidie gewijzigd van € 2310,60 en € 1184,16 in nihil en de uitgekeerde bedragen teruggevorderd. Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 6 juli 2007, verzonden op 17 juli 2007, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door zijn [echtgenote], en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht. De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Desgevraagd heeft de minister bij brieven van 28 maart 2008 en 9 april 2008 nadere stukken toegezonden. Hierop heeft [appellant] bij brief van 2 mei 2008 gereageerd. Met toestemming van partijen is afgezien van een nadere behandeling ter zitting. Daarop is het onderzoek ter zitting gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; Stb. 2005, 343) zijn onder meer de artikelen 10 en 36 van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) komen te vervallen. De wijzigingswet is met ingang van 1 september 2005 van kracht en geldt voor subsidietijdvakken, die aanvangen op of na 1 januari 2006. Nu de subsidietijdvakken waarop voormelde besluiten zien vóór 1 januari 2006 zijn aangevangen, zijn de oude bepalingen van toepassing. 2.2. Ingevolge artikel 10, aanhef en onder b, ten tweede, van de Hsw wordt huursubsidie slechts toegekend als degenen die op de peildatum medebewoner van de woning zijn vreemdeling zijn en rechtmatig verblijf houden als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hsw kan de minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen. Ingevolge het tweede lid kan aan een besluit als bedoeld in het eerste lid terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak: a. als de door de huurder of de medebewoners verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat een ander besluit zou zijn genomen indien de juiste of volledige gegevens bij Onze Minister bekend zouden zijn geweest, b. als de artikelen 30a, vierde lid, of 33, tweede lid, niet worden nageleefd, of c. als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Ingevolge het derde lid kan als het eerste lid toepassing vindt de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd, of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast. Ingevolge artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf: (…) f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist; (…) h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist; (…). 2.3. Aan de besluiten, zoals gehandhaafd bij besluit van 8 augustus 2006, heeft de minister ten grondslag gelegd dat op de peildata 1 juli 2004 en 1 juli 2005 zekere [medebewoner] op het subsidieadres stond ingeschreven en dat deze persoon niet rechtmatig in Nederland verbleef. 2.4. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich heeft gebaseerd op de door de gemeente verstrekte gegevens, te weten dat [medebewoner] op beide peildata geen legaal verblijf hield in Nederland, welke gegevens zijn bevestigd door informatie van de IND inhoudende dat [medebewoner] vanaf 8 juni 2004 geen geldige verblijfstitel meer heeft. Voorts heeft zij overwogen dat aan de door [appellant] overgelegde kopie van het W-document van [medebewoner] geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend omdat het slechts een kopie betreft en daarenboven de geldigheid van een W-document kan worden ingetrokken, zodat uit het aanwezig zijn van een W-document niet kan worden afgeleid dat sprake is van rechtmatig verblijf. 2.5. [appellant] voert aan dat op de kopie van het W-document van [medebewoner] staat vermeld dat het geldig is van 2 maart 2004 tot 2 maart 2005 en dat het onwaarschijnlijk is dat een pas afgegeven document zomaar, zonder bijzondere redenen, weer wordt ingetrokken. Voorts acht hij het onredelijk dat hem wordt tegengeworpen dat hij niet over het originele document beschikt. 2.5.1. Op de door [appellant] overgelegde kopie van het W-document van [medebewoner] staat vermeld dat daaruit het rechtmatig verblijf conform artikel 8 onder f en h van de Vreemdelingenwet blijkt, hetgeen inhoudt dat sprake is van rechtmatig verblijf in afwachting van het besluit op de aanvraag om een verblijfsvergunning, dan wel op een bezwaar- of beroepschrift. Dit brengt mee dat niet de op het W-document vermelde geldigheidsduur, doch de datum waarop op de aanvraag of het bezwaar of beroep wordt beslist bepalend is voor het antwoord op de vraag of degene aan wie het W-document is verstrekt (nog) rechtmatig in Nederland verblijft. Op grond van het W-document van [medebewoner] kan dus niet worden vastgesteld dat hij tot 2 maart 2005 rechtmatig in Nederland verbleef. Het betoog faalt. 2.6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank de minister heeft verzocht om schriftelijke informatie over de verblijfstitel van [medebewoner] over te leggen en dat uit het faxbericht van 19 juni 2007 blijkt dat er geen stukken zijn die het standpunt van de minister ondersteunen. 2.6.1. In het rechtbankdossier bevinden zich twee nota's met informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst over de verblijfsstatus van [medebewoner]. De informatie in de nota van 11 mei 2006 behelst dat [medebewoner] tot op dat moment beschikte over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De informatie in de nota van 23 juni 2006 behelst dat [medebewoner] sinds 8 juni 2004 geen verblijfstitel meer heeft. Nu hieruit volgt dat de informatie die de minister heeft overgelegd over de verblijfstitel van [medebewoner] op de peildata 1 juli 2004 en 1 juli 2005 tegenstrijdig is en uit deze informatie voorts niet blijkt of en zo ja, wanneer het door [appellant] overgelegde W-document zijn geldigheid heeft verloren, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat [medebewoner] op genoemde peildata onrechtmatig in Nederland verbleef. Voorts is de rechtbank er ten onrechte aan voorbijgegaan dat de minister, hoewel daarnaar gevraagd, geen nadere informatie over de verblijfstitel van [medebewoner] op de peildata heeft overgelegd. Het betoog slaagt. 2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de minister van 8 augustus 2006 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Hiertoe wordt het volgende overwogen. 2.8. Desgevraagd heeft de minister in hoger beroep alsnog nadere informatie over de verblijfsstatus van [medebewoner] overgelegd, waaronder een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 juni 2004 waarbij het beroep van [medebewoner] tegen de weigering hem een verblijfsvergunning te verlenen ongegrond is verklaard. Nu [appellant] geen stukken van na die datum heeft overgelegd over de verblijfsstatus van [medebewoner], heeft de minister hiermee alsnog aannemelijk gemaakt dat de geldigheid van het door [appellant] overgelegde W-document per 8 juni 2004 is komen te vervallen en dat [medebewoner] op de peildata 1 juli 2004 en 1 juli 2005 onrechtmatig in Nederland verbleef. 2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 juli 2007 in zaak nr. 06/1202; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van de minister van 8 augustus 2006, kenmerk Boba Gba_20/3A/299; V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven; VI. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 252,00 (zegge: tweehonderdtweeënvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat. w.g. Van Wagtendonk w.g. Mathot voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2008 413.