Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD5210

Datum uitspraak2006-11-24
Datum gepubliceerd2008-06-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13.497.542.2006
Statusgepubliceerd


Indicatie

IRK; EAB; niet in redelijkheid lijstfeit fraude kunnen aankruisen, wel dubbele strafbaarheid.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER Parketnummer: 13.497.542.2006 RK nummer: 06/3902 Datum uitspraak: 24 november 2006 UITSPRAAK op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 september 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 3 augustus 2006 door de justitiële autoriteit, de onderzoeksrechter bij de rechtbank van 1e aanleg te Antwerpen, België. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [adres], hierna te noemen de opgeëiste persoon. 1. Procesgang De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 november 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp gehoord. 2. Grondslag en inhoud van het EAB Aan het EAB ligt een aanhoudingsmandaat bij verstek (dossier nr. 05/185), op 3 augustus 2006 uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, ten grondslag. Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan twee naar het recht van België strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht. 3. Identiteit van de opgeëiste persoon De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. 4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW 4.1.1 De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de aan de opgeëiste persoon verweten handelingen aangeduid als één feitencomplex waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. Zij heeft deze gekwalificeerd als handelingen die vallen onder nummer 1. onderscheidenlijk 8. op bijlage 1 bij de OLW. 4.1.2 Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij voor wat betreft de deelneming aan een criminele organisatie in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Op dit feit is bovendien naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. 4.1.3 De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit tevens gekwalificeerd als Fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad in de zin van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese gemeenschap in verband waarmee zij de tekst van de toepasselijke bepalingen 73 en 73bis van het BTW-Wetboek heeft toegezonden. Bedoeld artikel 73 stelt opzettelijke en bedrieglijke overtreding van bepalingen van dit Wetboek, dan wel overtreding met het oogmerk om te schaden, strafbaar met (o.m.) een maximale vrijheidsstraf van 2 jaar. Indien bij overtreding van deze bepaling sprake is van valsheid in geschrift of gebruik van een vervalst document stelt artikel 73bis van bedoeld Wetboek de maximale vrijheidsstraf op 5 jaar. 4.1.3 Nu uit de omschrijving van de aan de opgeëiste persoon verweten handelingen niet van vervalsing van een geschrift of van gebruikmaking van een vals geschrift blijkt, kan niet worden gezegd dat de uitvaardigende autoriteit in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat voor deze handelingen de dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank zal deze handelingen dan ook beoordelen als feit waarvoor de dubbele strafbaarheid niet geldt. 4.2 Feit waarvoor de dubbele strafbaarheid is vereist Ten aanzien van het aan de opgeëiste persoon verweten belastingdelict, zoals bedoeld in artikel 73 van het BTW-Wetboek, is de rechtbank van oordeel dat de omschreven handelingen zowel naar het recht van België als naar het recht van Nederland strafbaar zijn. Op deze handelingen is in beide Staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste 12 maanden gesteld. Dit feit levert naar Nederlands recht op: overtreding van artikel 69 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen 5. Onschuldverweer De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken. 6. Terugkeergarantie De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft. De procureur des konings heeft bij brief van 4 oktober 2006 de volgende garantie gegeven: Gelet op de Nederlandse nationaliteit van de opgeëiste persoon ga ik hierbij akkoord om de uit te leveren persoon, in geval van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidstraf of indien er een maatregel welke vrijheidsbeneming met zich brengt, wordt opgelegd in België, naar Nederland over te brengen op basis van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (terugkeergarantie). Ik deel U eveneens mede dat mijn ambt tevens instemt met de omzetting in Nederland van de in België op te leggen vrijheidstraf zoals bedoeld in artikel 11 van het Verdrag inzake overbrenging van gevonniste personen d.d. 21 maart 1963 (omzetgarantie). Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 4.1 en 4.2 bedoelde feiten zijn eveneens naar Nederlands recht strafbaar en leveren op: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en overtreding van artikel 69 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet. 7. Weigeringgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder a en b, OLW Uit het dossier blijkt dat de feiten, bedoeld onder 4.1 en 4.2, waarvoor de Belgische justitiële autoriteiten de opgeëiste persoon willen vervolgen, gedeeltelijk in Nederland zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid onder a van de OLW verbiedt in dit geval de overlevering voor dit feit. Op grond van het tweede lid van genoemd artikel heeft de officier van justitie gevorderd dat om redenen van goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van bedoelde weigeringgrond. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, de volgende argumenten aangevoerd: Enerzijds blijkt dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en in Nederland zijn woonplaats heeft. Anderzijds blijkt dat 1. Slechts een deel waarvoor overlevering wordt verzocht gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd, te weten enkele ontmoetingen hebben in Enschede plaatsgevonden; 2. Uit de stukken niet blijkt dat de overige feiten (gedeeltelijk) op Nederlands grondgebied zouden zijn gepleegd; 3. De opsporing en vervolging van het strafbare feit in België is aangevangen; 4. De bedrijven gevestigd waren in België; 5. In België de bewijsmiddelen voorhanden zijn; 6. De Belgische schatkist benadeeld is, hetgeen eveneens een argument vormt voor de conclusie dat het zwaartepunt van de schending van de rechtsorde vanwege de schadelijke gevolgen van het strafbare feit vooral buiten Nederland ligt. Het bovenstaande brengt de officier van justitie tot het oordeel dat op grond van een goede rechtsbedeling overlevering aan België de voorkeur geniet boven de eventuele overname van de strafzaak door Nederland. De rechtbank is van oordeel dat, de door de officier van justitie aangevoerde gronden in aanmerking genomen, zij in redelijkheid tot deze vordering heeft kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13 OLW bedoelde weigeringgrond. 8. Verweren De raadsman heeft aangevoerd dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het feit met betrekking tot Global Computer Services, alsmede met betrekking tot Eurotone Business Solutions niet uit het EAB blijkt. De raadsman stelt dan ook dat de overlevering zonder nadere toelichting van de Belgische autoriteiten niet kan worden toegestaan. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. Gelet op het feit dat de Belgische autoriteiten in het EAB hebben gesteld dat de opgeëiste persoon strafrechtelijk en feitelijk (mede)verantwoordelijk is voor de drie genoemde vennootschappen, is de rechtbank van oordeel dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de in het EAB genoemde strafbare feiten als bedoeld in artikel 2 OLW voldoende duidelijk is omschreven. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. 9. Slotsom Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan. 10. Toepasselijke wetsartikelen artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht; artikel 69 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen; de artikelen 2, 5, 6, 7, 11 en 13 van de OLW. Beslissing STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Aldus gedaan door mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit¬ter, mrs. P.B. Martens en A.R.P.J. Davids, rech¬ters, in tegenwoordigheid van mr. M.B. Weber, grif¬fier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 november 2006. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.