Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD5254

Datum uitspraak2006-01-23
Datum gepubliceerd2008-06-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAVNR 9853 en 9854
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek ex artikel 591a Sv: Afwijzing van het verzoek tot vergoeding van de kosten in eerste aanleg. Aan verzoekers is door de Raad voor de Rechtsbijstand voor de rechtsbijstand in eerste aanleg onvoorwaardelijk een advocaat toegevoegd. Er is geen sprake van een wijziging, beëindiging of intrekking van de toevoeging op verzoek van verzoekers voorafgaande aan het einde van de zaak. Verzoekers hebben voor de eerste aanleg geen kosten gemaakt, althans hebben behoeven te maken in de zin van artikel 591a Sv. De overige kosten worden gematigd, o.a. omdat de tijd die is gedeclareerd voor de voorbereiding en het opstellen van de omvangrijke pleitnota in hoger beroep bovenmatig wordt geacht en omdat de motivering van de vrijspraak een duidelijk verwijt inhoudt in de richting van verzoekers.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE ARNHEM Pkn: 21-002964-03 en 21-002965-03 Avnr: 9853 en 9854 Het hof heeft gezien het op 11 juli 2005 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van [Verzoeker], geboren te [plaats] op [datum], en [Verzoekster], geboren te [plaats] op [datum], beiden wonende te [straat], [woonplaats], hierna te noemen verzoeker respectievelijk verzoekster dan wel verzoekers, ingediend door mr. [raadsman 1], advocaat te [plaats], strekkende tot toekenning van een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering voor de door verzoekers ten behoeve van het onderzoek en de behandeling der zaak gemaakte reis- en verblijfskosten door de behandeling van de zaak ter terechtzitting, voor de kosten van de raadsman, vermeerderd met de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift dat wat betreft verzoeker mede strekt tot verkrijging van een vergoeding ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 5 december 2005 de advocaat-generaal en de raadsman van verzoekers, mr. [raadsman 1] voornoemd. Verzoekers zijn hoewel behoorlijk opgeroepen niet verschenen. Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal. OVERWEGINGEN 1. Bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof van 20 april 2005 zijn verzoekers vrijgesproken van het hen telastegelegde. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. 2. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en is in zoverre ontvankelijk. 3. De advocaat-generaal heeft volhard bij zijn eerdere schriftelijke conclusie en geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van het verzoek, met name nu voor de rechtsbijstand in eerste aanleg een toevoeging is verstrekt en deze toevoeging eerst na de beëindiging van de zaak aan de Raad voor Rechtsbijstand is geretourneerd. Voorts heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat de fiscale aspecten van deze zaak meevielen, en heeft hij gewezen op de motivering van de vrijspraak waarbij verzoekers in hoge mate lichtvaardig handelen wordt verweten, hetgeen voor zover er een vergoeding kan worden toegekend tot matiging zou moeten leiden. 4. De raadsman heeft gepersisteerd bij het verzoek. 5. Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij tengevolge van tijdverzuim door het gerechtelijk vooronderzoek en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman. Op grond van artikel 90, eerste lid, van genoemde wet heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. 6. Tegen verzoekers is in december 2000 een opsporingsonderzoek en in februari 2001 een gerechtelijk vooronderzoek gestart op verdenking van – kort samengevat – valsheid in geschrift en het doen van onjuiste of onvolledige aangiften van de omzetbelasting. Verzoekers zijn vervolgd ter zake van het feitelijk leidinggeven aan een besloten vennootschap bij 1) het plegen van valsheid in geschrift en 2) het onjuist dan wel onvolledig doen van aangiften omzetbelasting gedurende enige maanden in 2000. Verzoekster is reeds bij het vonnis in eerste aanleg van het fiscale delict vrijgesproken. 7. Het hof heeft bij de vrijspraak van verzoekers overwogen dat de vennootschap in hoge mate lichtvaardig heeft gehandeld met betrekking tot afwikkeling van documenten teneinde een succesvol beroep te kunnen doen op het btw-nultarief en dat verzoeker daar als directeur verantwoordelijkheid voor draagt en dat verzoekster die een toezichthoudende taak had inzake de administratie van de vennootschap, daar medeverantwoordelijkheid voor draagt. 8. Verzoekers zijn in de strafzaak bijgestaan door verschillende raadslieden van hetzelfde advocatenkantoor. Ze zijn bij de terechtzittingen in eerste aanleg bijgestaan door mr. [raadsman 2] en later ook door mr. [raadsman 3] en ter terechtzitting in hoger beroep door mrs. [raadsman 1] en [raadsman 3]. Tijdens de loop van het onderzoek zijn ook werkzaamheden verricht door kantoorgenoten. De raadslieden hebben ter zake van hun rechtsbijstand in totaal gedeclareerd een bedrag van € 66.275,48 (incl. BTW). 9. De Raad voor Rechtsbijstand heeft in 2002 voor de rechtsbijstand in eerste aanleg aan beide verzoekers een toevoeging afgegeven. De toevoeging aan verzoeker is pas na het einde van de zaak, namelijk op 22 september 2005, zonder dat om een vergoeding is gevraagd aan de Raad voor de Rechtsbijstand geretourneerd. De toevoeging aan verzoekster is ingediend en daarop is een vergoeding verkregen. Deze vergoeding is na het einde van de zaak, namelijk eveneens op 22 september 2005, teruggestort. De raadslieden hebben gedurende de procedure met regelmaat gedeclareerd. Een deel van de declaraties is voldaan. 10. Toevoeging van een advocaat door de Raad voor Rechtsbijstand geschiedt onder meer op verzoek van verdachte in de gevallen, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand. Ingevolge artikel 24, vierde lid, van die wet is de advocaat verplicht de nodige rechtsbijstand te verlenen zolang de afgegeven toevoeging niet is gewijzigd of ingetrokken. Wijziging, beëindiging of intrekking van de toevoeging is geregeld in artikel 33 van die wet. Rechtsbijstand door een toegevoegde advocaat is kosteloos in de in artikel 43 van die wet genoemde gevallen. De rechtzoekende is bij een toevoeging een eigen bijdrage verschuldigd in de in artikel 35 van die wet genoemde gevallen. Deze eigen bijdrage is niet verschuldigd indien een zaak eindigt zonder toepassing van straf of maatregel dan wel zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Ingevolge artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering geldt de toevoeging voor de gehele aanleg waarin zij heeft plaatsgehad. 11. Aan verzoekers is door de Raad voor de Rechtsbijstand voor de rechtsbijstand in eerste aanleg onvoorwaardelijk een advocaat toegevoegd. Er is geen sprake van een wijziging, beëindiging of intrekking van de toevoeging op verzoek van verzoekers voorafgaande aan het einde van de zaak. Gelet op hetgeen hiervoor in r.o. 9 en 10 is overwogen, is het hof daarom van oordeel dat verzoekers voor de eerste aanleg geen kosten hebben gemaakt, althans hebben behoeven te maken in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, zodat het verzoek in zoverre zal worden afgewezen. 12. Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de overige kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering voor de procedure stelt het hof voorop dat de declaratie van de raadsman niet bepalend is voor het beoordelen van het verzoek, maar een belangrijk uitgangspunt, dat door het hof wordt betrokken in zijn oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman en zo ja tot welk bedrag. Deze in artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich mee dat het hof geenszins gebonden is aan de door de raadsman gedeclareerde tijd of het door hem gehanteerde uurtarief. 13. Het hof heeft acht geslagen op de aard, de omvang en de complexiteit van de strafzaak en op het feit dat niet een maar verschillende advocaten rechtsbijstand hebben verleend. Dat brengt het hof tot het oordeel dat de ter zake gedeclareerde kosten, bovenmatig geacht moeten worden. Zo acht het hof de tijd die is gedeclareerd voor de voorbereiding en het opstellen van de omvangrijke pleitnota in hoger beroep van mr. [raadsman 1], bovenmatig nu, zoals de raadsman in raadkamer heeft erkend, die pleitnota voor het overgrote deel identiek is aan de pleitnota in eerste aanleg van mr. [raadsman 2]. Daarnaast komt overeenkomstig het beleid van het hof de gedeclareerde reistijd slechts voor de helft voor vergoeding in aanmerking. Het hof ziet geen aanleiding om in dit geval van dat beleid af te wijken. Verder ziet het hof in de in r.o. 7 aangehaalde motivering, die een duidelijk verwijt inhoudt in de richting van verzoekers, aanleiding tot verdere matiging van de toe te kennen vergoeding. Het hof zal daarom de overige kosten van de raadsman matigen en op gronden van billijkheid aan verzoekers samen een bedrag toekennen van € 10.000,--. 14. Gelet op het dienaangaande bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde kan voor het bijwonen van de terechtzittingen in eerste aanleg en hoger beroep aan reiskosten aan verzoekers elk worden toegekend een bedrag van (3 x [woonplaats]-Zwolle en 1x [woonplaats]-Arnhem openbaar vervoer 2e klasse ) € 1.280,=, derhalve totaal € 2.560,=. 15. Gelet op de landelijke aanbeveling inzake verzoekschriften ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan in het onderhavige geval als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en behandeling van dit verzoekschrift worden toegewezen € 540,= (inclusief BTW). BESCHIKKENDE Het hof: - kent aan verzoekers toe op gronden als hiervoor omschreven een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 13.100,-- (zegge: dertienduizendéénhonderd euro) en gelast de tenuitvoerlegging daarvan; - wijst af het meer of anders verzochte; - beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op een door verzoekers op te geven bank- of girorekening. De beschikking is gegeven te Arnhem door mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 januari 2006.