Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD5351

Datum uitspraak2008-06-25
Datum gepubliceerd2008-06-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708747/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 18 augustus 2006 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het verzoek van [appellante] om toestemming tot opneming van een buitenlands kind ter adoptie (hierna: beginseltoestemming) afgewezen.


Uitspraak

200708747/1. Datum uitspraak: 25 juni 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/104 van de rechtbank Rotterdam van 2 november 2007 in het geding tussen: [appellante] en de minister van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 augustus 2006 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het verzoek van [appellante] om toestemming tot opneming van een buitenlands kind ter adoptie (hierna: beginseltoestemming) afgewezen. Bij besluit van 4 december 2006 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 november 2007, verzonden op 7 november 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2007, hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2008, waar [appellante], in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.G.M. Haeck en mr. drs. F.E. Reitsma, beiden ambtenaar in dienst van het Ministerie van Justitie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 2 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (hierna: de Wobka) is opneming in Nederland van een buitenlands kind met het oog op adoptie uitsluitend toegestaan, indien van de minister een voorafgaande schriftelijke mededeling is verkregen, dat deze in beginsel voor zodanige opneming toestemming verleent. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wobka, voor zover thans van belang, overschrijdt de periode waarvoor de beginseltoestemming wordt verleend niet het tijdstip waarop de aspirant-adoptiefouder de leeftijd van zesenveertig jaren zal hebben bereikt. Ingevolge artikel 5, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Wobka beslist de minister afwijzend op een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming indien een der aspirant-adoptiefouders op het tijdstip van de indiening van het verzoek de leeftijd van tweeënveertig jaren heeft bereikt, tenzij bijzondere omstandigheden inwilliging van het verzoek naar zijn oordeel wenselijk maken. Op bijzondere omstandigheden kan geen beroep worden gedaan indien beide aspirant-adoptiefouders op het tijdstip van de indiening van het verzoek de leeftijd van vierenveertig jaren hebben bereikt. 2.2. Bij besluit van 18 augustus 2006, gehandhaafd in bezwaar, heeft de minister het verzoek van [appellante] om beginseltoestemming niet ingewilligd omdat volgens hem niet is gebleken van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Wobka. 2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van [appellante] bij de beoordeling van haar beroep niet is komen te vervallen doordat zij inmiddels de leeftijd van zesenveertig jaren heeft bereikt. Volgens de rechtbank heeft [appellante] zonder meer belang bij de beoordeling van de overweging die de minister aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat de minister terecht de toestemming heeft geweigerd. 2.4. Het meest verstrekkende resultaat dat [appellante] met het door haar bij de rechtbank ingestelde beroep kon bereiken was de vernietiging van het besluit van 4 december 2006 en een hernieuwde beoordeling van haar aanvraag in het kader van het nemen van een nieuw besluit op haar bezwaar. Dit had, gelet op de gang van de procedure, evenwel slechts kunnen plaatsvinden nadat [appellante] op 20 mei 2007 de in artikel 3, eerste lid, van de Wobka neergelegde maximale leeftijdsgrens van zesenveertig jaren zou hebben bereikt. De Wobka voorziet niet in de mogelijkheid om onverkorte toepassing van dit leeftijdscriterium achterwege te laten. Gelet hierop kon het door [appellante] bij de rechtbank ingestelde beroep niet meer leiden tot het door haar beoogde doel. 2.5. Het hoger beroep is reeds daarom gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling dat [appellante], nu voorts niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende schade, geen belang meer had bij een inhoudelijke behandeling van haar beroep. De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van 4 december 2006 alsnog niet-ontvankelijk verklaren. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling in beroep en hoger beroep bestaat geen aanleiding. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellante] wordt terugbetaald. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 november 2007 in zaak nr. 07/104; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk; IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom w.g. Neuwahl Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2008 280-497.