Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD6146

Datum uitspraak2008-07-01
Datum gepubliceerd2008-07-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5192 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Juiste medische grondslag?


Uitspraak

06/5192 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2006, 05/2664 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 1 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2008. Voor appellant is verschenen mr. E. Wolter, advocaat te Amsterdam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. Prinsen. II. OVERWEGINGEN 1. Feiten ontleend aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting. 1.1. Appellant was werkzaam als schoonmaker/sloper. Wegens klachten van psychotische aard is hij voor dat werk uitgevallen op 22 december 1991. Hem is in verband daarmee een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke uitkering laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. In het kader van een herbeoordeling van die arbeidsongeschiktheid is appellant onderzocht door een verzekeringsarts die de beperkingen voor het verrichten van arbeid heeft weergegeven in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens aan de hand van geselecteerde functies appellants restverdiencapaciteit vastgesteld. Vergelijking met het maatmaninkomen levert volgens deze arbeidsdeskundige geen relevant verlies van verdienvermogen op. 1.3. Bij besluit van 24 december 2004 heeft het Uwv appellants WAO-uitkering met ingang van 25 februari 2005 ingetrokken, op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts W. Ebbelaar appellant lichamelijk onderzocht en informatie ingewonnen bij de behandelend sector. Vervolgens heeft een bezwaararbeidsdeskundige vastgesteld dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid minder dan 15% blijft. Bij besluit van 20 september 2005 (het bestreden besluit) heeft het Uwv appellants bezwaar tegen het besluit van 24 december 2004 ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust. 3. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak. 3.1. Appellant heeft uitsluitend bezwaren van medische aard tegen de aangevallen uitspraak. Hij heeft geen kritiek op de arbeidskundige component van de onderhavige arbeidsongeschiktheidsschatting. 3.2. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat zijn beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Uit het rapport van de in 1.3 genoemde bezwaarverzekeringsarts blijkt dat er geen medische grond is om hetgeen daaromtrent in de FML is weergegeven voor onjuist te houden. Die bezwaarverzekeringsarts heeft bij zijn bevindingen mede informatie betrokken, verkregen van de appellant sinds 7 januari 2005 behandelende zenuwarts H. Loen, evenals informatie verkregen van appellants huisarts L. van Rhijn. De rechtbank heeft terecht in deze informatie noch in de in de procedure bij haar overgelegde brief van de genoemde zenuwarts van 9 december 2005 aanleiding gevonden voor twijfel aan de juistheid van de FML. 3.3. De Raad heeft in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd evenmin aanleiding gevonden het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. In het bijzonder ziet de Raad in de voorhanden gedingstukken geen objectieve aanwijzing dat op medische grond een al of niet duurzame urenbeperking noodzakelijk is. Dat wellicht op andere gronden, dan die welke bepalend zijn voor de mate van arbeidsongeschiktheid op een bepaald tijdstip, het aan te raden is dat appellant gefaseerd wordt toegeleid naar de arbeidsmarkt omdat hij deelneming daaraan is ontwend, kan de Raad niet in zijn beoordeling betrekken nu die de omvang van het mede door het bestreden besluit omgrensde geschil te buiten gaan. 3.4. Het in 3.2 en 3.3 overwogene leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van Y. van der Zaan- van Arnhem als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2008. (get.) T. Hoogenboom. (get.) Y. van der Zaan-van Arnhem. RB