Jurisprudentie
BD6176
Datum uitspraak2008-04-17
Datum gepubliceerd2008-07-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers392970 / KG ZA 08-465 AB/EB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers392970 / KG ZA 08-465 AB/EB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Eiser heeft een obligatieovereenkomst gesloten met PR Invest, en heeft deze ontbonden nadat uitbetaling van de rente uitbleef. Hij vordert zijn inleg met rente terug van PR Invest, een bestuurder van PR Invest, van een vermeende bestuurder van PR Invest, van de Stichting Garantiegelden en van de - op enig moment - bestuurder van deze stichting, op grond van wanprestatie (PR Invest en de Stichting Garantiegelden) en bestuurdersaansprakelijkheid (de overige gedaagden). De vordering jegens PR Invest en de bestuurder is toewijsbaar, de vordering jegens de overigen niet. Bestuurdersaansprakelijkheid is aangenomen omdat de bestuurder op grond van strafrechtelijk onderzoek naar zijn functioneren als bestuurder van (onder meer) PR Invest, in voorlopige hechtenis is genomen, welk voorarrest tot tweemaal toe is verlengd, hetgeen betekent dat tegen hem in strafrechtelijke zin ernstige bezwaren bestaan. Hij moet hebben geweten, en had in ieder geval behoren te begrijpen, dat hij zich door zijn optreden blootstelde aan het gevaar van strafvervolging. Nu hij bovendien geen enkele voorziening heeft getroffen om de rentebetalingen aan eiser ook tijdens zijn gedwongen afwezigheid te waarborgen, is voorshands aannemelijk dat de bestuurder een voldoende ernstig verwijt valt te maken en dat hij dus aansprakelijk is jegens eiser.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 392970 / KG ZA 08-465 AB/EB
Vonnis in kort geding van 17 april 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 12 maart 2008,
procureur mr. A. Caddeo,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POSITIEF RENDEMENT INVEST B.V.,
gevestigd te Hilversum,
gedaagde,
procureur mr. A.S. Rueb,
advocaat mr. B.J. Blindenbach te Utrecht,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. A.S. Rueb,
advocaat mr. B.J. Blindenbach te Utrecht,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
advocaat mr. M.C. Reurings te Utrecht,
4. de stichting
STICHTING GARANTIEGELDEN PR VASTGOED & INVEST,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
niet verschenen,
5. [gedaagde 5],
wonende te Hilversum,
gedaagde,
procureur mr. B.J.H. Crans,
advocaat mr. J.E. Jalandoni te Utrecht.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd en gedaagden zullen afzonderlijk worden aangeduid als PR Invest, [gedaagde 2], [gedaagde 3] de Stichting en [gedaagde 5].
1. De procedure
Ter terechtzitting van 8 april 2008 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. De verschenen gedaagden hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Tegen de niet verschenen gedaagde is verstek verleend.
2. De feiten
2.1. Op 1 juli 2006 heeft [eiser] een obligatieovereenkomst gesloten met
PR Invest (hierna: de Overeenkomst). Op basis van de Overeenkomst heeft [eiser] een bedrag van EUR 35.000,00 ingelegd, waarover PR Invest maandelijks 9% rente uitkeert aan [eiser], te weten een bedrag van EUR 262,50. De looptijd van de Overeenkomst is drie jaren. Daarna zou [eiser] zijn inleg terug ontvangen. De Overeenkomst is nooit schriftelijk vastgelegd.
2.2. [gedaagde 2] is, via een aantal andere besloten vennootschappen, bestuurder en enig aandeelhouder van PR Invest. Onder het schriftelijke voorstel van PR Invest aan [eiser], dat heeft geleid tot het sluiten van de Overeenkomst, staat de naam van [gedaagde 3] vermeld.
2.3. Tot en met december 2007 heeft PR Invest aan de Overeenkomst uitvoering gegeven, maar vanaf januari 2008 heeft [eiser] – ondanks sommaties – geen betalingen meer ontvangen.
2.4. Op 21 januari 2008 is [gedaagde 2] gearresteerd op verdenking van oplichting/verduistering en overtreding van de Wet Toezicht Effectenverkeer. Hij zit nog steeds in voorarrest.
2.5. In een door PR Invest uitgegeven brochure staat vermeld:
“In het geval dat PR Invest haar verplichtingen niet kan nakomen, worden de zekerheden aangesproken die zijn ondergebracht in de onafhankelijke Stichting Garantiegelden. (…) U hebt dus een garantie op de door u ingelegde investering.”
2.6. De statuten van de Stichting luiden, voor zover van belang:
“(…) 1. De stichting heeft ten doel: (…)
d. het uitkeren, indien nodig, van de aan de stichting ter beschikking gestelde garantiegelden aan een obligatiehouder conform het contract dat met een obligatiehouder wordt gesloten; (…)”
2.7. [gedaagde 5] was van 13 februari 2006 tot 1 augustus 2007 bestuurder van de Stichting.
2.8. Bij brief van 13 februari 2008 heeft [eiser] de Overeenkomst ontbonden.
2.9. Bij brief van diezelfde datum heeft hij de Stichting gesommeerd om tot betaling over te gaan, omdat PR Invest niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. Deze sommatie heeft echter niet geresulteerd in betaling.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van EUR 35.262,50, vermeerderd met rente, alsmede de beslagkosten van EUR 2.397,23, de kosten van een door onderzoeksbureau EDR opgesteld rapport van EUR 3.510,50, de kosten van rechtsbijstand van EUR 4.760,00 en de kosten van de KvK (voor uittreksels) van EUR 400,00, dan wel tot betaling van een zodanig bedrag als de voorzieningenrechter vermeent te behoren, met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure.
3.2. Daartoe stelt [eiser], voor zover van belang, dat PR Invest haar verplichtingen op grond van de Overeenkomst niet is nagekomen, en dat deze wanprestatie de ontbinding van de Overeenkomst rechtvaardigt. Ook stelt [eiser] dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3], als bestuurders van PR Invest en/of feitelijk leidinggevenden, jegens hem aansprakelijk zijn, omdat zij bij het aangaan van de Overeenkomst ervan op de hoogte waren of behoorden te zijn dat PR Invest deze niet zou kunnen nakomen, en/of omdat zij het in de hand hebben dat PR Invest haar verplichtingen uit de Overeenkomst niet nakomt. In dat verband wijst [eiser] erop dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tevens bestuurder zijn van Palm Invest B.V., een investeringsmaatschappij waarnaar strafrechtelijk onderzoek wordt verricht in verband met verdenking van oplichting en/of verduistering. [eiser] stelt dat PR Invest te beschouwen is als voorloper van Palm Invest B.V. en dat beide vennootschappen feitelijk nauw met elkaar zijn verweven. Daarbij komt dat [gedaagde 3] hem met een onjuiste voorstelling van zaken heeft overgehaald tot het sluiten van de Overeenkomst. Tenslotte stelt [eiser] dat de Stichting de verplichting heeft om aan hem de gelden uit te keren, nu PR Invest hiermee in gebreke blijft, en dat zij ten onrechte niet voldoet aan deze verplichting. [gedaagde 5] is als enig bestuurder van de Stichting jegens hem aansprakelijk, aldus [eiser], omdat hij het in zijn macht heeft dat de Stichting haar verplichtingen jegens [eiser] nakomt.
3.3. Gedaagden voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Bij de afweging van de belangen van partijen wordt mede betrokken het risico dat niet kan worden terugbetaald, in het geval de veroordeling in kort geding geen stand houdt.
4.2. PR Invest heeft vanaf januari 2008, ook na ingebrekestelling, niet voldaan aan haar verplichting om rente uit te keren. Het verweer van PR Invest dat de ingebrekestelling geen termijn voor het alsnog uitkeren van de rente bevatte, wordt verworpen. [eiser] heeft PR Invest gesommeerd om per direct de rente uit te betalen. Gelet op de aard van de verplichting van PR Invest, namelijk het betalen van een geldsom, louter bestaand uit rente, is dat een behoorlijke ingebrekestelling. De wanprestatie is veroorzaakt doordat [gedaagde 2] – volgens zijn raadsman de enige binnen PR Invest tot betaling bevoegde persoon – is gearresteerd en nog steeds in voorarrest zit. Wanneer hij vrijkomt is niet bekend. Ook is niet duidelijk gemaakt dat er enig uitzicht is dat de betalingen na zijn vrijlating zullen en kunnen worden hervat en ingehaald. Door PR Invest wordt dit weliswaar betoogd, maar niet met feiten gestaafd. Onder deze omstandigheden is voorshands aannemelijk dat ontbinding van de Overeenkomst gerechtvaardigd is. Door de ontbinding zijn ongedaanmakingsverbintenissen ontstaan. PR Invest dient derhalve aan [eiser] diens inleg terug te geven. PR Invest heeft betoogd dat [eiser] in dat geval de vanaf juli 2006 tot januari 2008 ontvangen rente dient terug te betalen, maar dit verweer wordt verworpen. Voor zover [eiser] al gehouden zou zijn de aan hem uitbetaalde rente aan PR Invest terug te betalen, geldt immers dat hij in dat geval een vordering op PR Invest heeft wegens schadevergoeding, omdat hij gedurende anderhalf jaar een rentepercentage van 9% is misgelopen. De vordering jegens PR Invest zal dan ook worden toegewezen.
4.3. [gedaagde 2] is indirect aandeelhouder en enig bestuurder van PR Invest en heeft derhalve volledige zeggenschap over deze vennootschap. De verplichtingen van PR Invest jegens [eiser] – de rentebetalingen – zijn niet langer nagekomen vanaf het moment dat [gedaagde 2] is aangehouden. [gedaagde 2] bestrijdt dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid, omdat hij de omstandigheid, dat hij momenteel tengevolge van het onderzoek van justitie en/of FIOD niet in staat is om de door
PR Invest aangegane verplichtingen na te komen, niet heeft toegelaten of bewerkstelligd. Dit verweer wordt verworpen. Het feit dat [gedaagde 2], op grond van strafrechtelijk onderzoek naar zijn functioneren als bestuurder van (onder meer) PR Invest, in voorlopige hechtenis is genomen en dat het voorarrest tot tweemaal toe is verlengd, betekent dat tegen hem in strafrechtelijke zin ernstige bezwaren bestaan. [gedaagde 2] moet hebben geweten, en had in ieder geval behoren te begrijpen, dat hij zich door zijn optreden blootstelde aan het gevaar van strafvervolging. Nu hij bovendien geen enkele voorziening heeft getroffen om de rentebetalingen aan [eiser] ook tijdens zijn gedwongen afwezigheid te waarborgen, is voorshands aannemelijk dat [gedaagde 2] als bestuurder een voldoende ernstig verwijt valt te maken en dat hij dus aansprakelijk jegens [eiser] is, zodat de vordering jegens [gedaagde 2] eveneens toewijsbaar is.
4.4. [eiser] heeft voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering, nu enig uitzicht op de vrijlating van [gedaagde 2] en een hervatting van de betalingen door
PR Invest ontbreekt. Zo hebben de door [eiser] gelegde conservatoire beslagen niets, althans weinig, getroffen. Niet is gebleken dat aan zijn zijde een restitutierisico bestaat. De vordering tegen PR Invest en [gedaagde 2] voldoet daarmee aan de onder 4.1 gestelde eisen, zodat de vordering in zoverre in kort geding toewijsbaar is.
4.5. [gedaagde 3] is nooit bestuurder van PR Invest geweest. Wel werkte hij ten tijde van de onderhandelingen met [eiser] gedurende enige avonduren voor PR Invest. [eiser] stelt door [gedaagde 3] te zijn overgehaald om de Overeenkomst te sluiten door een verkeerde voorstelling van zaken. [gedaagde 3] betwist met [eiser] te hebben gesproken. De naam van [gedaagde 3] staat weliswaar onder de hiervoor onder 2.2 aangehaalde brief, maar hij heeft erop gewezen dat de handtekening die daarbij staat, overeenkomt met de handtekening van [gedaagde 2] onder het door hem overgelegde arbeidscontract. De handtekening van [gedaagde 2] verschilt inderdaad duidelijk van de handtekening van [gedaagde 3] onder dat arbeidscontract. Voor het antwoord op de vraag of [gedaagde 3] betrokken is geweest bij de totstandkoming van de Overeenkomst, is nader onderzoek naar de feiten nodig, waarvoor dit kort geding zich niet leent. De vordering tegen [gedaagde 3] zal dan ook worden afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
4.6. Met betrekking tot de vordering tegen [gedaagde 5] geldt het volgende. Er is geen aanknopingspunt voor de conclusie dat de Stichting, waarvan hij enige tijd bestuurder was, daadwerkelijk verplichtingen jegens [eiser] is aangegaan. Het enkele feit dat de Stichting een garantieovereenkomst met [eiser] zou hebben moeten sluiten, leidt niet zonder meer tot aansprakelijkheid. Hier wreekt zich dat [eiser] nooit een schriftelijke bevestiging van de Overeenkomst heeft ontvangen, en daar kennelijk ook niet om heeft gevraagd. Uit een brochure of de doelomschrijving in de statuten van de Stichting kan geen verplichting jegens [eiser] worden afgeleid. Bij deze stand van zaken valt al helemaal niet in te zien dat [gedaagde 5] iets kan worden verweten. De vordering tegen [gedaagde 5] zal daarom worden afgewezen, met veroordeling van [eiser], als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten.
4.7. Weliswaar is tegen de Stichting verstek verleend, maar gelet op hetgeen door de wel verschenen gedaagden naar voren is gebracht, komt de vordering tegen de Stichting ongegrond voor. Ook deze vordering zal worden afgewezen, met veroordeling van [eiser], als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure.
4.8. Het bedrag tot voldoening waarvan PR Invest en [gedaagde 2] zullen worden veroordeeld, geldt als voor¬schot op en ter nadere verrekening met hetgeen zij ten gronde zullen blijken verschuldigd te zijn.
4.9. In het geval een partij overgaat tot invordering van buitengerechtelijke kosten, dienen deze kosten ingevolge het bepaalde in artikel 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de grenzen van de redelijkheid niet te overschrijden. De voorzieningenrechter zal overeenkomstig deze bepaling het bedrag ambtshalve matigen en wel – conform het rapport Voorwerk II – tot een bedrag gelijk aan twee punten van het toepasselijke liquidatietarief in eerste aanleg, met een maximum van 15% van de hoofdsom. Deze kosten worden berekend over
€ 35.262,50 en derhalve gesteld op € 1.158,00 (inclusief BTW).
4.10. [eiser] vordert tevens PR Invest te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar, voor zover deze betrekking heeft op PR Invest en [gedaagde 2]. Voor zover eiser heeft bedoeld het vastrecht voor de beslagrekesten op te voeren, zal dit worden afgewezen, omdat dit vastrecht al is verrekend met het vastrecht dat in deze zaak verschuldigd is. De beslagkosten worden begroot op EUR 1.027,03.
4.11. [eiser] heeft afzonderlijk vergoeding van informatiekosten en/of kosten van nazoeking gevorderd. Deze kosten vallen echter onder de buitengerechtelijke kosten.
4.12. PR Invest en [gedaagde 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,44
- vast recht 822,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.723,44
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt PR Invest en [gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 35.000,00 (vijfendertigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2008 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt PR Invest en [gedaagde 2] hoofdelijk in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 1.027,03,
5.3. veroordeelt PR Invest en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.723,44,
5.4. veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 3], tot op heden begroot op EUR 1.070,00.
5.5. Veroordeelt [eiser] om, indien hij niet binnen veertien dagen na dagtekening van de aanschrijving tot vrijwillige voldoening aan dit vonnis heeft voldaan, aan [gedaagde 3] te voldoen aan nakosten EUR 131,00, zonder betekening van dit vonnis, te verhogen met EUR 68,00 ingeval dit vonnis wel is betekend aan [eiser].
5.6. veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 5], tot op heden begroot op EUR 1.070,00,
5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2008.?