Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD6232

Datum uitspraak2008-07-01
Datum gepubliceerd2008-07-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 08/1380 en AWB 08/1511
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Hangende de aanvragen om sloopvergunning van panden aan de Koepoortseweg te Hoorn heeft het college van B&W te Hoorn ten aanzien van de betreffende panden een kennisgeving uitgebracht van het voornemen de panden op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.
Het bezwaar gericht tegen de kennisgeving is geen besluit en zal niet-ontvankelijk moeten worden verklaard nu dit niet is gericht op rechtsgevolg.
Toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening omdat verweerder de beslistermijn heeft overschreden.
Van een aanhoudingsplicht van de aanvragen om sloopvergunning is geen sprake omdat niet is verzocht om een vergunning op grond van de monumentenverordening, terwijl deze voor de sloop van de betreffende panden wel is vereist.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector Bestuursrecht Zaaknummer: AWB 08/1380 en AWB 08/1511 Uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak van: Stichting De Omring Beheer, wonende te [woonplaats], verzoekster, gemachtigde mr. W.J.M. Loomans, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder. Ontstaan en loop van de zaak Bij aanvraagformulieren sloopvergunning van 10 oktober 2007 heeft verzoekster aan verweerder sloopvergunningen gevraagd voor de sloop van de woningen aan [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend als gemeente [woonplaats], sectie [kadaster]. Bij brief van 19 maart 2008 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek om afgifte van sloopvergunningen. Bij brief van 9 april 2008 heeft verweerder verzoekster bericht van het voornemen de bij verzoekster in eigendom zijnde panden [adres] te [woonplaats] aan te wijzen als gemeentelijke monumenten. Bij brief van 10 april 2008 heeft verzoekster tegen de brief van 9 april 2008 bezwaar gemaakt. Bij brief van 6 mei 2008 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen hangende het bezwaar tegen het uitblijven van de aanvragen om sloopvergunningen alsmede verzocht een voorlopige voorziening te treffen hangende het bezwaar gericht tegen de brief van 9 april 2008. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening behandeld ter zitting van 17 juni 2008, waar verzoekster, daartoe ambtshalve opgeroepen, is vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2], bijgestaan door mr. W.J.M. Loomans. Verweerder is, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen, verschenen bij G.R.M. Koopman, werkzaam bij de gemeente Hoorn en J.J. Buchner, als architect werkzaam bij Bureau Erfgoed. Motivering 1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende het bezwaar gericht tegen de brief van 9 april 2008 (geregistreerd onder nummer AWB 08/1511). 2. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 3. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Monumentenverordening van de gemeente Hoorn (hierna: de Monumentenverordening) kan het college, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Monumentenverordening vraagt het college, voordat hij over de aanwijzing een besluit neemt, advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven. Ingevolge artikel 3, zevende lid, van de Monumentenverordening zijn, met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, de artikelen 9 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 9 van de Monumentenverordening is het verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen. Ingevolge artikel 10 van de Monumentenverordening is het verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften: a. een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen; b. een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. 4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Monumentenwet 1998 kan Onze minister, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, onroerende monumenten aanwijzen als beschermd monument. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Monumentenwet 1998 vraagt Onze minister, voordat hij ter zake een beschikking geeft, advies aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het monument is gelegen en, indien de monumenten zijn gelegen buiten de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom, tevens aan gedeputeerde staten. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Monumentenwet 1998 doet Onze minister mededeling van de adviesaanvraag, bedoeld in het tweede lid, aan degenen die in de basisregistratie kadaster als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker. Ingevolge artikel 5 van de Monumentenwet zijn, met ingang van de datum waarop de mededeling, bedoeld in artikel 3, derde lid, heeft plaatsgevonden tot het moment dat inschrijving in het register, bedoeld in artikel 6, eerste lid, of artikel 7, plaatsvindt dan wel vaststaat dat het monument niet wordt ingeschreven in een van die registers, de artikelen 11 tot en met 33 van overeenkomstige toepassing. 5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraken van 12 oktober 1995 (nummer: RO1.92.2527) en 9 oktober 1995 (nummer: RO1.90.7052) geoordeeld dat de mededeling van de Minister (van WVC) dat om advies is gevraagd als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Monumentenwet niet is gericht op enig rechtsgevolg, aangezien de verplichting tot het doen van een dergelijke mededeling direct voortvloeit uit de wet, evenals de zogenaamde “voorbescherming” als bedoeld in artikel 5 van die wet. 6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de kennisgeving van het voornemen als bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de Monumentenverordening op één lijn te stellen met de mededeling als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Monumentenwet. 7. Uit het voorgaande volgt dat de brief van 9 april 2008, waarin verweerder verzoekster in kennis heeft gesteld van het voornemen de panden [adres] aan te wijzen als gemeentelijke monumenten, niet is gericht op rechtsgevolg en dus geen besluit is in de zin van de Awb. Het bezwaarschrift dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. 8. Onder deze omstandigheden bestaat er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvragen om sloopvergunningen (geregistreerd onder nummer AWB 08/1380). 9. Ingevolge artikel 8.1.4, eerste lid, van de Bouwverordening van de gemeente Hoorn (hierna: de Bouwverordening) beslissen burgemeester en wethouders over een aanvraag om sloopvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag. Zij kunnen hun beslissing eenmaal voor ten hoogste zes weken verdagen. Een afschrift van hun besluit tot verdaging zenden zij zo spoedig mogelijk aan de aanvrager. Ingevolge artikel 8.1.4, tweede lid, van de Bouwverordening houden burgemeester en wethouders, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, de beslissing aan indien een vergunning krachtens artikel 11 of artikel 37 van de Monumentenwet 1988, een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening, een leefmilieuverordening op grond van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, of een aanlegvergunning voor het slopen is vereist en omtrent die vergunning(en) nog niet is beslist. De aanhouding eindigt zes weken na bedoelde beslissing. Bij samenloop van vergunningen wordt uitgegaan van de datum van de laatst genomen beslissing. 10. De aanvragen om sloopvergunningen dateren van 10 oktober 2007. Nu niet is gebleken dat verweerder heeft besloten tot verdaging van het besluit op de aanvragen, had verweerder binnen twaalf weken na de ontvangst van die aanvragen moeten beslissen. Vaststaat, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, dat verweerder tot op heden niet op de aanvragen heeft beslist. 11. De stelling van verweerder dat op dit moment niet op de aanvragen om sloopvergunningen kan worden beslist omdat op grond van artikel 8.1.4, tweede lid, van de Bouwverordening een aanhoudingsplicht geldt, volgt de voorzieningenrechter niet. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Ingevolge artikel 8.1.4, tweede lid, van de Bouwverordening dient de beslissing op een aanvraag om sloopvergunning te worden aangehouden indien een (onder meer) vergunning op grond van de gemeentelijke monumentenverordening is vereist en omtrent die vergunning nog niet is beslist. Nu op grond van artikel 3, zevende lid, van de Monumentenverordening de zogenoemde voorbescherming geldt, is, gelet op het bepaalde in artikel 10 van de Monumentenverordening een vergunning op grond van de Monumentenverordening vereist voor de sloop van de panden aan de [adres] te [woonplaats]. De woorden “nog niet” duiden er naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dat er een aanvraag voor een gemeentelijke monumentenvergunnig voorligt. Aangezien in het onderhavige geval niet om een dergelijke vergunning is verzocht is van een aanhoudingsplicht als bedoeld in artikel 8.1.4, tweede lid, van de Bouwverordening geen sprake. 12. Nu van een aanhoudingsplicht geen sprake is en voorts vaststaat dat verweerder niet binnen de beslistermijn op de aanvraag heeft beslist, zal het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de aanvragen om sloopvergunningen niet in stand kunnen blijven. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, in die zin dat verweerder zal worden opgedragen binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak op de aanvragen te beslissen. 13. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, van de Awb, in samenhang met artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar gericht tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvragen om een sloopvergunning, redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2 (punten voor het opstellen van het verzoekschrift en voor het verschijnen ter zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1 (gewicht van de zaak: gemiddeld). Beslissing De voorzieningenrechter - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening geregistreerd onder nummer AWB 08/1380 toe; - bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak op de aanvragen van 10 oktober 2007 beslist; - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening geregistreerd onder nummer AWB 08/1511 af; - bepaalt dat de gemeente Hoorn aan verzoekster het griffierecht ten bedrage van € 288,00 vergoedt; - veroordeelt verweerder in de aan de zijde van verzoekster redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00; - wijst de gemeente Hoorn aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden; - bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan verzoekster. Deze uitspraak is gedaan op 1 juli 2008 door mr. drs. C.M. van Wechem, voor¬zieningen¬rechter, in tegen¬woordig¬heid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. griffier voorzieningenrechter Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.